Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Vijftig bezoeken aan fictieve gebouwen

Verschenen in: 50 fictieve gebouwen




???Lezers???, zo schrijft Umberto Eco in Zes wandelingen door fictieve bossen, ???zijn in het algemeen bereid om in het narratieve bos hun eigen keuzes te maken, in de veronderstelling dat sommige daarvan redelijker zullen zijn dan andere.??? Een bijzondere, noodzakelijke en meestal onbewust genomen keuze betreft de plaats van de narratieve handeling: waar speelt een verhaal zich af? Uiteraard kan geen enkele tekst een ruimte in woorden afdoend beschrijven, laat staan dat een schrijver eenduidig zou kunnen tonen aan een lezer hoe die ruimte wordt ervaren. Tijdens het al lezend wandelen door fictieve gebouwen (of tijdens het beschrijven ervan) is luiheid meestal de essenti??le toestand. Hoewel er uitzonderingen bestaan, is het onderwerp van fictie immers de menselijke ervaring. Zelfs als de ruimte expliciet wordt ingezet om die ervaring te voorzien van een omgeving (en van duiding) is de aandacht die de schrijver eraan besteedt eerder beperkt. E??n traditioneel kenmerk van een verhaal is dat het vooruitgaat, terwijl gebouwen meestal niet bewegen. Luiheid dus, of eerder ongeduld om het strijdperk van de ruimte te verlaten en dat van de tijd te betreden. Ook de lezer wil verder ??? het is daarom een onbewuste oplossing om de vaak karige informatie over de plaats van handeling meteen aan te vullen met behulp van het geheugen. Lezers, zo benadrukt Eco voortdurend in Lector in fabula, vullen de gaten in een tekst onophoudelijk met persoonlijke herinneringen, ideologische reflexen, intertekstuele afspraken of culturele gemeenplaatsen. Ruimtes vormen daarop allesbehalve een uitzondering. Het is inderdaad geen zeldzaam fenomeen: een roman lezen en na afloop van de lectuur verwonderd beseffen dat de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld in echte gebouwen waarin we veel tijd hebben doorgebracht. Als ik terugdenk aan de appelbessenwijn uit De avonden, dan zie ik een ranke fles op een met toile cir??e beklede tafel staan, in een keuken karig door een koepel verlicht, en door een gevaarlijke gaskachel verwarmd: de eetkamer van mijn grootouders, in een rijtjeshuis dat overigens enkele jaren geleden is afgebroken. (De fles wijn, maar dat is een andere kwestie, is dan weer identiek aan een pastelkleurig exemplaar uit De zaak Zonnebloem ??? een pagina lang door Haddock verlangd, en dan stilletjes genietend leeggedronken terwijl Kuifje een ondervraging voortzet.) Het is heel goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat Gerard Reve tekens heeft gegeven die deze spatiale identificatie onmogelijk maken. Vast is het aantoonbaar dat het licht bij de familie Van Egters scherper naar binnen valt dan in mijn grootouderlijk huis, of dat de wijn samen met het servies op een wit kanten tafellaken rust. Wie kan echter met de hand op het hart zeggen altijd nauwkeurig en naar de letter te lezen? De waarneming van de werkelijkheid (of wat daarvoor tijdens het lezen doorgaat) kan alleen op persoonlijke en subjectieve herinneringen berusten, zo weten we sinds Freud. Blijkbaar, en dat is niet meer dan begrijpelijk, gaan we in het construeren van fictieve gebouwen meestal agressiever of minder voorzichtig te werk. Zo blijft er meer tijd en hersencapaciteit over om personages te begrijpen, om de taal te onderzoeken, of om uitspraken en gebeurtenissen te interpreteren. ???Ce qui a lieu, c???est le lieu???, zei Mallarm?? ??? het is moeilijk vol te houden of na te volgen als er verhalen worden verteld, als er woorden worden neergeschreven of uitgesproken, of zelfs gewoon als er mensen aan te pas komen.

        In dit nummer van DW B wordt de plaats, de verzonnen plek of het fictieve gebouw vooropgesteld, om recht te doen aan wat meestal als functioneel decor wordt vergeten of naar een onbewuste dimensie van de leeservaring wordt verplaatst. Vijftig auteurs werden verzocht om ????n ???stuk architectuur??? te kiezen zoals het aanwezig is in een bestaande literaire tekst ??? een roman, een verhaal, een gedicht of een toneelstuk. Vervolgens werd hun gevraagd om deze ruimte zo precies mogelijk te beschrijven in 450 woorden (het maximum aantal woorden op ????n pagina van dit tijdschrift). Verdichting was meestal noodzakelijk (hoewel er ook sprake is van bronteksten korter dan 450 woorden), en zelfs wenselijk of onvermijdelijk: het vertalen en het ???verplaatsen??? van ????n ruimte, functioneel aanwezig in een andere tekst, naar een nieuwe tekst, gaat altijd met interpretatie of oorspronkelijke verbeelding gepaard. Deze tekst van 450 woorden werd daarna opgestuurd naar een architect of kunstenaar met de vraag om het hier in woorden behandelde fictieve gebouw te tekenen, opnieuw met ????n DW B-pagina als beschikbare ruimte. De keuze voor het soort tekening was vrij: foto, plan, schets, collage, 3D-simulatie, axonometrie, perspectief ???: alles was mogelijk op voorwaarde dat het op papier afgedrukt kon worden. In dit nummer van DW B, getiteld ???50 fictieve gebouwen???, worden de teksten met de tekeningen geconfronteerd: op de linkerpagina staan de mini-essays van 450 woorden; op de rechterpagina de tekeningen die op basis van deze essays zijn gemaakt (of op basis van de eerste tekst, want als de architect die wou lezen of reeds gelezen had, kon dat niet verboden of tenietgedaan worden). Het traject tussen de fictieve gebouwen wordt doorlopen van klein naar groot: het begint in ????n kleine kamer en het eindigt bij het grootst denkbare gebouw: de oneindigheid.

        Het resultaat is een reis door een andere wereld ??? de wereld van de literatuur. Vijftig bezoeken, vijftig teksten en vijftig tekeningen, vijftig dubbel geleide wandelingen door nog onbetreden ruimtes. Het spreekt voor zich dat deze honderd architecturale interventies in woord en beeld niet eenduidig zijn: de fictieve gebouwen blijven fictief, wat vooral wil zeggen dat ze slechts bestaan in het hoofd van de lezer of de kijker. Jacques Derrida benadrukte het in een interview met Eva Meyer, verschenen in het Italiaanse architectuurtijdschrift Domus in 1986: ???Een tussenkomst door middel van architectuur, een constructie ??? en dus ook altijd een deconstructie ??? gaat gepaard met het falen of de begrenzing van elk plan voor een politieke of een lingu??stische overheersing van de wereld. Het zegt iets over de onmogelijkheid om de diversiteit van talen te beheersen, over de onmogelijkheid van het bestaan van een universele vertaling. Dit betekent ook dat de constructie van architectuur altijd labyrintisch zal blijven. Het is zaak om niet ????n gezichtspunt op te geven ten voordele van een ander, dat dan het enige echte en absolute zou zijn, maar in de plaats daarvan een diversiteit aan mogelijke gezichtspunten te zien.??? Die diversiteit wordt op deze bladzijden niet belichaamd door de tekst of de tekening zelf ??? de even chaotische als simplistische fout die door middel van vele deconstructivistische literatuur en architectuur is gemaakt ??? maar door dit nummer in het geheel, en door al deze bezoeken samen. Meer nog: de onmogelijkheid om ????n fictief gebouw te vangen (in woord of beeld), en het ondanks alles toch te proberen, en die poging te presenteren: daarin ligt de interventie, het statement, de architecturaal-literaire daad ??? het plezier van de tekst en van de tekening.

        Er bestaat een kunstwerk van de Franse kunstenaar Bertrand Lavier uit 1976. Hij kleurde een blokje hout: ????n uiteinde was bijvoorbeeld groen geschilderd, een stukje van een ander uiteinde werd omhuld met goudpapier. Vervolgens beschreef hij dit object zo nauwkeurig mogelijk, in het Frans. Deze Franse tekst liet hij vertalen, in het Engels, van het Engels in het Arabisch, van het Arabisch in het Russisch, enzovoorts, om dan weer bij het Frans aan te belanden. En om zo een nieuw object te maken. Dat nieuwe object verschilde opvallend van het allereerste, en bij iedere nieuwe vertaling zag het er weer een klein beetje anders uit. Dat proces herinnert aan het bekende spelletje, gespeeld in groepsverband: iemand fluistert een verhaaltje in het oor van een vriend, die het vervolgens weer stilletjes doorvertelt, tot iedereen aan de beurt is geweest. Aan het begin en het eind blijken fabelachtig verschillende gebeurtenissen te staan. Zo zijn de hier verzamelde gebouwen ook doorverteld: een schrijver heeft ooit een ruimte bedacht en neergeschreven op basis van flarden herinneringen en verzinsels; een andere schrijver heeft zijn of haar interpretatie neergeschreven; iemand heeft daar dan weer een tekening van gemaakt, vaak puttend uit de architectuurgeschiedenis of de eigen verbeelding. En nu zal een toekomstige lezer woord en beeld samenleggen, en verbinden met een hoogst persoonlijk bouwmateriaal, dat is samengesteld uit de elementen, de ervaringen en de herinneringen die hem of haar maken tot wie hij of zij is.

        Is die verbeelding, gebaseerd op eigen keuzes, enkel ruimtelijk van aard? Speelt het narratieve en het betekenisvolle een slechts ondergeschikte rol? Uiteindelijk valt ook dat te betwijfelen. Plaats en verhaal, ruimte en tijdsverloop, werken altijd op elkaar in, en kunnen waarschijnlijk niet gescheiden worden. Frances Yates begint haar klassieke studie De geheugenkunst met een fantastische anekdote die door Cicero wordt verteld in De oratore.

 

Tijdens een feestmaal dat werd gegeven door de edelman Scopas uit Thessali?? droeg de dichter Simonides van Keos een lyrisch gedicht ter ere van zijn gastheer voor. Het gedicht bevatte echter ook een passage waarin Castor en Pollux werden geprezen. (???) Even later werd Simonides de boodschap overhandigd dat er buiten twee mannen op hem wachtten die hem wilden spreken. Hij stond van tafel op en ging naar buiten maar kon niemand vinden. Tijdens zijn afwezigheid stortte het dak van de feestzaal in, waarbij Scopas en alle andere gasten dodelijk verpletterd raakten onder de puinhopen; de lijken waren zo verminkt dat de familieleden die hen kwamen halen om hen te begraven niet in staat waren hen te identificeren. Maar Simonides herinnerde zich de plaatsen die ze aan tafel hadden ingenomen en kon zodoende de familieleden aanwijzen wie hun doden waren. (???) Omdat hij had onthouden welke plaatsen de gasten hadden ingenomen was hij in staat geweest de lichamen te identificeren, en zo realiseerde hij zich dat een ordentelijke rangschikking van wezenlijk belang is om iets goed te onthouden.

 

De herinnering is ruimtelijk van aard, net zoals elke ruimte automatisch gebeurtenissen en herinneringen produceert, al is het dan voorlopig als mogelijkheid. Zelfs in geglobaliseerde en virtuele tijden, zelfs voor wie het gevoel heeft lost in space te zijn: tijd, plaats en handeling blijven een onverwoestbare drie-eenheid. Wie door een gebouw wandelt, krijgt er een verhaal bij; wie een verhaal vertelt schept een ruimte. In beide gevallen worden we eraan herinnerd wat het voor ons en voor iemand anders, hoe kort en afgezonderd ook, kan betekenen om in leven te zijn.