Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

‘Bij Perec is literatuur altijd spelen én helen’. Een gesprek met Guido van de Wiel, de Nederlandse vertaler van de e-loze cultroman La Disparition van Georges Perec

Van Georges Perecs onvertaalbaar geachte en aberrante boek La Disparition (1969) verscheen afgelopen voorjaar, veertig jaar na het origineel, eindelijk de Nederlandse vertaling. En dat kon zonder meer een evenement worden genoemd. De Nederlandse ‘dilettant’-vertaler Guido van de Wiel, in zijn beroepsleven een organisatiepsycholoog, werkte bijna een decennium lang aan het omzetten van dit schier geschifte boek over het verdwijnen van de letter e. Georges Perec (1936-1982) schreef La Disparition tussen klassieke werken als Les Choses (1965) en La Vie mode d’emploi (1978). Als actief lid van OuLiPo, Ouvroir de Littérature Potentielle, een speeltuin van wiskundigen, letteracrobaten en taaltovenaars, legde hij zich wel een zeer strikte beperking op. Niet alleen volgt het boek een spannende plot – het hoofdpersonage Anton Voyl zoekt naar wat hij mist, de desbetreffende klinker e waarop een vreselijke vloek rust –, het niet-aflatende taalspel is er een met een hoge inzet. Volgens Perec zelf primordiaal maar ook met een verstrekkende inhoud. ‘De weggelaten e is als een doorgeknipte navelstreng’, noteerde Pereckenner Manet van Montfrans ooit.
      
Als kind verloor Perec zijn beide ouders kort na elkaar. Zijn vader Isie Perec kwam al vroeg in de Tweede Wereldoorlog om het leven. Zijn moeder werd in 1943 bij een razzia opgepakt, en er wordt vermoed dat ze in Auschwitz is overleden. Perec zou zijn hele leven de ‘acte de disparition’ bewaren. Er is al vaak op gewezen dat voor veel van Perecs werken dit gemis, deze verdwijning, dit manco de psychoanalytische propellerkracht was bij zijn uitputtende zoektocht naar de mogelijkheden en moeilijkheden van de taal – denk ook aan W ou le souvenir d’enfance uit 1975. De ‘contraintes’ waaraan de Oulipisten zich – min of meer vrijwillig – onderwierpen moesten de beperkingen van de taalwetten blootleggen. En dat deden ze, net zoals ze voor grote creativiteit en dus taalverrijking zorgden.
      
Na La Disparition schreef laborant Perec in 1972 Les Revenentes, een boek dat vervolgens alleen maar de klinker e gebruikte. En in What a Man! – postuum verschenen in 1996 – stuntte de Evel Knievel van de Franse letteren op soortgelijke wijze met de letter a. ‘Vanwaar zo’n hang naar vormdwang?’ vraagt Perec zich in het e-loze nawoord van La Disparition af, om vervolgens zelf een proeve van antwoord te formuleren: ‘Daarvoor is tal van oorzaak aanwijsbaar, maar ’t plan ontstaat op voorhand lukraak, want dit waagstuk komt voort uit blufpraat, als ook ik – ondanks mijn grootspraak – nog in dubio sta of zo’n opdracht haalbaar is.’
      
Perec begon over zijn e-loze boek na te denken in 1967, en het was voor hem zowel een uit de hand gelopen cafégrap – met inbegrip van een weddenschap – als een manier om een writer’s block te overwinnen, aldus biograaf David Bellos. Gaandeweg werd het een obsessie. Perec graasde Parijs af op zoek naar e-loze woorden, hij kamde de woordenboeken uit, en liet collega-schrijvers korte e-loze fragmenten aan hem bezorgen. Het verhaal was er plots, het kwam naar boven. Perec sprak van ‘een staat van euforische werklust’: ‘Ik voelde me … als een metselaar. […] Ik besliste zoveel regels per uur te schrijven, en zoveel uur per dag, en ik deed dat zonder plan, zonder een plot.’
      
Perec schreef van bij het begin met 25 letters, in tegenstelling tot de Amerikaan Ernest Vincent Wright in de jaren 1930. Zijn e-loze roman Gadsby had Wright eerst ‘normaal’ geconcipieerd. Hij schrapte er achteraf de e uit en daarom kwam de ingreep zeer gekunsteld over. Gadsby heeft de literaire canon niet gehaald.
      
In 1968 las Perec regelmatig stukken uit zijn work in progress voor aan medestanders en vrienden. Je zou met enige goede wil kunnen zeggen dat La Disparition een gezamenlijke tekst is. Onder meer Raymond Queneau, Monique Wittig, Alain Guérin en Maurice Pons leverden bijdragen. Maar uiteindelijk deed Perec het meeste ‘vuile’ werk. De gebeurtenissen van mei 1968 gingen grotendeels voorbij aan de haast in waanzin werkende schrijver, al zou hij er wel kort aan refereren. Zijn grote zorg bleef dat er zich niet ergens een verdwaald e’tje had verscholen. Naar eigen zeggen had hij daar, maanden na de publicatie, nog nachtmerries over, iets wat ook de vertaler zeer herkenbaar lijkt. (Niettemin blijft het onder ‘perecianen’ een hardnekkige mythe als zou er in La Disparition inderdaad een moedwillige e zijn blijven hangen.)
      
Perec werkte het manuscript af tegen het einde van de zomer van 1968. Hij had met de beperking zijn fantasie vrijgekocht. Met La Disparition ontdekte hij dat hij boeken als die van Jules Verne kon schrijven, met een volledig imaginaire werkelijkheid en plot. Een vorige roman, Les Choses, bleef veel dichter bij de in dit geval wel zeer materiële werkelijkheid. Het was voor Perec een noodzakelijke stap in een schrijverscarrière die tot zijn latere meesterwerk La Vie mode d’emploi zou leiden.
      
Dat Perecs ‘waagstuk voortkomend uit blufpraat’ haalbaar gebleken is, moge genoegzaam blijken uit de tongen en pennen die het boek heeft losgemaakt. De hernieuwde belangstelling die het werk van Perec vooral sinds de jaren 1990 geniet, zorgt voor een niet-aflatende stroom van eerder nooit ondernomen vertalingen. Guido van de Wiel was immers niet de eerste die zich terugtrok in het curieuze universum met het lettergebrek. In het Nederlands had Hugo Brandt Corstius – met een naam zonder e – eerder zijn vingers aan het boek verbrand. Over de eerste bladzijden had hij een maand gedaan, het volledige boek zou hem 25 jaar kosten, vermoedde hij. En daar had hij geen zin in. Corstius alias Battus merkt op dat de e-frequentie in het Nederlands nog hoger ligt dan in het Frans. Zowat 90 procent van alle Nederlandse woorden bevat een e, en zeker het gebruik van de e-loze lidwoorden vormt een probleem, meer nog dan in het Frans.
      
In andere talen was het, om zo te zeggen, eenvoudiger. Gilbert Adair publiceerde in 1995 de bekroonde Engelse versie van La Disparition als A Void. John Lee had het boek eerder al als Vanish’d (1989) vertaald, maar niet gepubliceerd. Les Revenentes, waarvan Van de Wiel nu ook een Nederlandse versie voorbereidt – onder de titel De wedergekeerden –, verscheen in het Engels als The Exeter Text: Jewels, Secrets, Sex (1996) in een vertaling van Ian Monk. Diezelfde Monk – een in Lille wonende Oulipist – maakte zijn eigen Engelse vertaling van La Disparition als A Vanishing. In het Duits koos vertaler Eugen Helmlé voor een versie met het hoofdpersonage in de titel: Anton Voyls Fortgang. En er verschenen ook Zweedse, Italiaanse en Turkse e-loze vertalingen. De Spaanse versie, El secuestro (1997), liet de meest voorkomende letter in die taal, de a, links liggen. In het Russisch ontbreekt de o.
      
Dat er van eenzelfde boek kort na elkaar wel drie verschillende Engelse vertalingen verschenen, is tekenend voor de rijkdom van de brontekst en voor de moeilijkheidsgraad van de vertaling. Het feit dat Van de Wiel geen professionele vertaler is, en aan de start van zijn lange onderneming naar eigen zeggen maar matig het Frans beheerste, zorgde voor grote scepsis in de vertalerskongsi. Toen Van de Wiel enkele hoofdstukken klaar had, stuurde hij die naar De Arbeiderspers. Uiteindelijk werd ’t Manco door velen enthousiast verwelkomd, en terecht. Hier volgt een diepte-interview met vertaler Guido van de Wiel, die in zijn nawoord toegeeft dat het vertalen van Perec hem ook veel over de ontoereikendheid van onze taal leerde: ‘De taal is een kaartenhuis dat elk moment kan instorten. Onze taal rammelt aan alle kanten. In feite legt de roman bloot dat onze taal ook inclusief de e eigenlijk altijd beperkt zal zijn. Is het niet zo dat we bij allerlei belangrijke gebeurtenissen het gevoel hebben dat woorden tekortschieten? De lettercombinaties die ons ter beschikking staan, drukken op wezenlijke momenten nooit voldoende en exact uit wat ons gevoel werkelijk inhoudt. Dat is het manco van onze taal.’

Hoe bent u voor het eerst in aanraking gekomen met het werk van Georges Perec? En wat trok u aan in het oeuvre van deze unieke auteur?
Guido van de Wiel: ‘Toen ik voor het eerst van La Disparition hoorde, acht en een half jaar geleden, kende ik Perec als schrijver nog niet. Wat mij aantrok kon op dat moment dus nog geen liefde voor de auteur Perec zijn. Ik ontdekte het boek via Code van Simon Singh, waarin een pagina van de Engelse versie van La Disparition stond afgedrukt. Het begon allemaal met de wil om te ontdekken in hoeverre die e-loze tekst ook om te zetten was in het Nederlands. In andere talen was er al een vertaling, maar de Nederlandse ontbrak nog. Natuurlijk leek het me wel wat om te delen in de roem die bijvoorbeeld de Engelse vertaling ten deel was gevallen (lacht). Gilbert Adair kreeg meteen de Scott Moncrieff Prize for French Translation voor A Void, en goede recensies in The New York Times.’

Wat drijft een organisatiepsycholoog zonder veel Franse voorkennis ertoe om zich in zo’n avontuur te storten, het vertalen van een e-loze roman? Uiteindelijk moest u er bijna tien jaar van uw leven aan opofferen, mede gezien de moeilijkheidsgraad?
Van de Wiel: ‘Ik kan niet zeggen dat de liefde voor de Franse taal mij in deze vertaalqueeste gedreven heeft. Ik heb wel eens gezegd dat het er niet om ging of ik goed Frans kon, maar of ik goed e-loos Nederlands kon schrijven. Daarnaast heb ik beperkingen altijd al als bevrijdend ervaren. Een voorbeeld uit mijn jeugd: met een twee jaar oudere broer in huis was de box – voor andere kinderen vaak een beperkende kleine ruimte waar ze op een gegeven moment uit willen – voor mij weliswaar een kleine plek, maar wel een plek waar de dingen me niet konden worden afgepakt. Ik vond het er heerlijk. Ik floreerde blijkbaar goed in deze kleine biotoop. Vrijheid is de kunst om tussen de tralies door te kijken. Toen ik in 2001 aan La Disparition begon, stelde ik vast dat het boek nu al 32 jaar niet in het Nederlands vertaald was. Daar zal de komende tijd geen verandering in komen, bedacht ik. Om met The Rolling Stones te spreken: time was on my side.
Daarmee liet de moeilijkheidsgraad zich knevelen en kon ik de vertaling aangaan.’

En toen sloeg er een vonk over?
Van de Wiel: ‘Een vonk? Het was een heel vuurwerk dat oversprong! Na de eerste vonk die eruit bestond om de uitdaging aan te gaan om de tekst e-loos te maken, volgden er nog vele vonken. Eenmaal gegrepen door het boek en met intussen een goed zicht op de vele andere literaire lagen die zich in de vertaling schuilhielden, was het probleem op een bepaald moment niet meer om e-loos te schrijven, maar om al die andere lagen ook te ontdekken en daar in de vertaling een pendant voor te vinden.’

Was u niet bang om af te gaan? De halve vertalerswereld stond op uw vingers te kijken en Hugo Brandt Corstius was eerder in dezelfde opdracht mislukt?
Van de Wiel: ‘Ach, niemand heeft echt op mijn vingers gekeken tijdens al die jaren vertalen. Ik ben zeer onbevangen te werk gegaan en kon dat ook, want ik heb als organisatiepsycholoog geen naam te verliezen als vertaler. Ik moest in de tussentijd natuurlijk wel de uitgever overtuigen. Dat lukte doordat ik mijn versie van de vertaling naast de Duitse en de Engelse vertaling legde. Ik kon aantonen dat heel veel niveaus uit het origineel in die vertalingen niet waren geadapteerd, terwijl ik voor al die vormkwesties in ieder geval wel equivalenten had gevonden. Daarnaast wist ik uit het nawoord van de Duitse vertaling dat Perec zelf graag wilde dat het boek vertaald werd, dus ik had – in zekere zin – permissie van de meester zelf.’

Battus schreef uiteindelijk: ‘Als het u gaat om de inhoud van Perecs roman moet u die in het Frans proberen te lezen, maar dat kan je bij elke vertaling wel beweren. Als het u gaat om de trucs in de letter e in onze taal te vermijden dan moet u Van de Wiels Nederlandse versie aandachtig lezen.’ Bent u het daarmee eens?
Van de Wiel: ‘Natuurlijk is vertalen verraad plegen. Ik heb gepoogd om zoveel mogelijk registers tegelijkertijd te bedienen. Ik wilde de letterlijke inhoud overeind houden, vormtechnische aspecten meenemen, het aantal woorden niet te veel uit de pas laten lopen en het tijdsbeeld van de jaren 1960 schetsen, noem maar op. Hoe Brandt Corstius er in dit citaat over schrijft, lijkt het erop dat ik de inhoud van het boek geweld aandoe, alsof de inhoud op belangrijke punten zou afwijken van het origineel. Maar dat is niet het geval. Vele Nederlandstalige lezers beheersen het Frans bovendien niet zodanig. Daarom denk ik dat ’t Manco een prima voertuig is om op een nieuwe schare lezers het gedachtegoed en de inhoud van La Disparition over te brengen. Het feit dat Battus lovend is over deze vertaling is natuurlijk leuk, maar het valt me wel op dat hij het boek ook juist vanuit zijn eigen preoccupatie met de Nederlandse taal bekijkt. Gezien het fragment dat u aanhaalt, zeg ik als psycholoog dat hij zijn eigen interesses projecteert op dit boek. Mijn redacteur maakte bijvoorbeeld een heel andere opmerking, namelijk dat ze ook echt hardop heeft moeten lachen bij sommige passages en dat het soms werkelijk spannend was. Dat is weer een heel andere invalshoek dan om het boek te lezen als een trukendoos om de letter e te vermijden.’

Bent u tevreden met de ontvangst en het debat dat er over uw vertaling is ontstaan? De vertalerswereld is een nogal naijverige biotoop.
Van de Wiel: ‘Jawel, ik ben zeer tevreden met het onthaal van ’t Manco. In het daaropvolgende debat viel me wel op dat het discours aan vertalerszijde bijna nooit kritisch genoeg kan zijn en dat men Perec graag als onaantastbaar geniaal afschildert – zonder altijd te onderbouwen waarom –, terwijl algemene nieuwsjournalisten en interviewers Perec al snel als gek – "Er was echt iets mis met die man, hé?" – afdoen. Verder merk ik toch dat er in grote delen van de vertalerswereld en de literaire wereld een hoop jalousie de métier speelt. Er lijkt een wat wantrouwend en misgunnend sfeertje te hangen. Dat vind ik jammer: we delen toch een gezamenlijke liefde, voor taal, voor verhalen, creaties en literatuur?’

Uiteindelijk had u ‘slechts’ 72.000 woorden in het Nederlands ter beschikking?
Van de Wiel: ‘Tja, ik heb ze nooit geteld. Ik heb ook geen hermetische lijsten van woorden of werkwoorden aangelegd. Ik ben eigenlijk gewoon begonnen. Weet u bijvoorbeeld hoeveel woorden u dagelijks gebruikt? Geen flauw idee toch? Waar ik me wel bewust van werd is dat ik werkelijk creatiever met taal werd, wel moest worden, door de beperking van woordenschat. Wie het woord auteur of schrijver niet mag gebruiken, komt juist door die beperking pas op woorden als prozaïst of scriptor. Er zijn heel wat bestaande woorden onder het stof vandaan gehaald.’

Er worden in La Disparition talloze stijlen en persiflages gehanteerd. U moest daardoor bijna de halve wereldliteratuur doorgronden?
Van de Wiel: ‘Ja, dat klopt. Gelukkig zijn er vele bronnen – met name in het Frans en Engels, veel minder in het Nederlands – waardoor ik wist wat er op welke plek aan de hand was. Juist om die rijkdom uit het origineel recht te doen en de gelaagdheden die ik had (her)ontdekt te delen met de lezers, heb ik ook besloten om twee uitgebreide achtergrondwerken over de vertaling gratis beschikbaar te stellen als e-books op de website www.t-manco.nl.’

Literatuur is een spel … en het lijkt wel of u door literatuur te behandelen als wat het is, iets lachwekkends en gewichtigs tegelijk, voortdurend de inzet van dat spel verhoogt’, zei radiojournalist Bertrand Noël ooit tegen Georges Perec. Die beaamde dat volmondig: ‘Spelletjes hebben iets heel beschermends … ze werken als een alibi.’ La Disparition demonstreert dat ten voeten uit. Hoe hoog is de inzet van Perec?
Van de Wiel: ‘Het is altijd én spel én serieus bij Perec. Ik noem dat het tegelijkertijd spelen en helen dat Perec op zichzelf en op de literatuur toepast. Hij verwijst naar zijn persoonlijke trauma en speelt met taal. La Disparition is daarmee veel meer dan een taalspel of een lipogram.’

Perecs boek draait inderdaad om het traceren van een gemis, dat hij rechtstreeks verbindt met zijn jeugdtrauma, de disparition van zijn ouders. En de verdwijning van de e is vervolgens ook een vloek die de personages achtervolgt. Wil Perec de leegte omcirkelen?
Van de Wiel: ‘La Disparition is een literaire manier om het gemis van zijn ouders zo dicht mogelijk te trachten te benaderen. In plaats van het wegvallen van de meest "kapitale" figuur in zijn leven – zijn moeder, verdwenen op 11-2-1943, het aantal letters van de oorspronkelijke titel echoot deze datum reeds – te expliciteren, laat hij de belangrijkste kapitaal verdwijnen en geeft dan opnieuw vorm aan de taal. Het gemis zit al in de tekst, maar valt er ook steeds net buiten. Op dezelfde manier heeft hij het gemis gekend: hij wist van het niet-hebben van ouders, maar wist niet wat hij nu eigenlijk miste. Op dezelfde manier weten de hoofdpersonages in La Disparition dat er iets ontbreekt, maar ze kunnen er nooit precies de vinger op leggen.

Toch heeft Perec later ook zijn bedenkingen geuit bij het gebruik van de contrainte, als te nadrukkelijk en te zichtbaar, en nam hij afstand van de te grote vormdwang van OuLiPo?
Van de Wiel: ‘Kort na La Disparition is hij in zijn werk zijn contraintes – de vormbeperkingen waardoor hij zich liet leiden – steeds verder gaan verstoppen. Hij vond achteraf dat de contrainte te zichtbaar was. Ze leidde daarmee de aandacht af van andere aspecten. Het boek kent nog zoveel meer lagen dan alleen de laag van het lipogram. Het is niet erg dat de eerste associatie met ’t Manco dat e-loze boek is; het zou wel jammer zijn als dat de enige associatie met het boek is.’

Kun je het boek ook beschouwen als een ode aan de wereldliteratuur?
Van de Wiel: ‘Er zijn inderdaad veel citaten en hervertellingen uit de wereldliteratuur in verwerkt. Van Flaubert tot Poe, van Melville tot Borges. Perec heeft wel eens gezegd dat hij slechts weinig las, maar dat hij vooral veel herlas: "Je lis peu, mais je relis sans cesse, Flaubert et Jules Verne, Roussel et Kafka, Leiris et Queneau." Maar naast wereldliteratuur verweeft hij ook musicals, krantenadvertenties, opera’s, gedichten, tanka’s, reclameslogans en ja, zelfs een wasmiddelreclame in La Disparition: Homo wast door ja door schoon als parodie op Omo en het witwassen van de letter e.’

Een Nederlandse critica ergerde zich aan het overmatige gebruik van apostrofs in uw vertaling. Was dat noodzakelijk, gezien u lidwoorden als de, het en een niet kon gebruiken?
Van de Wiel: ‘Jawel. Anders krijg je een soort krantenkoppen-Nederlands. En trouwens: ’t en ’n zijn bestaande woorden volgens Van Dale, dus waarom zou iemand woorden die in een woordenboek staan niet gebruiken? Die apostrofs storen de meeste lezers niet. Geef het boek aan een willekeurige voorbijganger en vraag hem wat erin opvalt en hij zal het waarschijnlijk niet meteen zien. Op dezelfde manier hoor je trouwens ook niemand over de talloze afbreekstreepjes aan het einde van regels. In de meeste romans waarvan de tekst uitgevuld is, komen die ook talloze keren voor en verstoren ze toch niet de leeservaring. Daar begon ik mezelf aan te storen in het typoscript bijvoorbeeld: dat er vijf regels na elkaar een afbreekstreepje stond. Maar daar hoor je niemand over. Misschien zijn die streepjes wel het voorbeeld van het huidige manco in onze romantaal: ze staan er wel, maar we zien ze niet.’

Hoe beoordeelt u het niveau van de andere Perecvertalingen in het buitenland?
Van de Wiel: ‘De vertaling van Gilbert Adair is te vrij. Hij haalt er dingen bij die er niet staan en gaat zelfs op in anachronismen: zaken die nog niet bestonden in de jaren 1960, manieren van kijken die niet uit die tijd stammen, voor zover ik kan inschatten. De Duitse vertaling van Eugen Helmlé bevat nog veel meer apostrofs en elisies dan de Nederlandse vertaling en daarvan zijn toch in ieder geval de eerste en tweede druk uitverkocht. Adair en Helmlé hebben cruciale vormaspecten over het hoofd gezien, zoals het voorkomen van een palindroom en een pangram – een zin met alle letters van het alfabet, behalve de e. De ongepubliceerde vertaling van John Lee vind ik heel goed: veel woordpuzzels zijn mee vertaald, dubbele betekenissen zijn behouden, en er is heel creatief met taal omgesprongen, in de geest van Perec.’

U hebt nu ook plannen om Les Revenentes te vertalen? Of bent u toe aan een Perecpauze, nu u ook aan een eigen roman gaat werken?
Van de Wiel: ‘Ik ga waarschijnlijk parallel aan mijn eigen roman werken en aan de vertaling van Les revenentes. De Perecpauze is niet nodig om op adem te komen. Sterker nog, alle woorden met de e zitten nu in mijn hoofd en moeten er de komende tijd toch echt ook uit. Ik pende al pagina’s vol met e-woorden. Ze zijn in me samengestroomd als haren in een doucheputje. De vertaling zal zo’n vier jaar kosten, denk ik. Mijn roman zal naar verwachting dan weer wel een verhaal worden met een aantal curieuze plotwisselingen; ook zal er waarschijnlijk een aantal codes in verborgen zitten en draait het om een zoektocht met een bestaand literair werk als basis. Het aantal hoofdstukken zal 26 zijn, maar dat had ik al bedacht voordat ik La Disparition onder ogen kreeg. Mijn roman zal gaan over een opmerkelijke complottheorie van een oude archivaris, die onder de gevangenis een bibliotheekje runt. Hij deelt zijn inzichten met zijn assistent, een jonge veroordeelde pyromaan, waarna het verhaal een vlucht neemt: gegrepen door hun inzichten halen zij er steeds meer bij, dan wordt de sfeer grimmiger, tot het einde zich onvermijdelijk aandient. De lezer moet achterblijven met het gevoel net een thriller te hebben gelezen, water te hebben zien branden, een historische moord radicaal te hebben moeten herzien, uit de beschreven ideeën moet hij zelf op nieuwe – zeker zo bizarre – ideeën in zijn eigen grijze spelonken stuiten.’


Georges Perec, ’t Manco. Vertaald door Guido van de Wiel. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009. Op www.t-manco.nl is veel info te vinden, met onder meer een te downloaden ‘gebreksaanwijzing’.

Inleiding door Hans Cottyn, interview door Dirk Leyman