Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Onderweg naar het kleine gelijk

Verschenen in: Het immateriële
Auteur: Marc Kregting

1.

Voor een opstellenbundel vertoont Repressief liberalisme van Pascal Gielen een opvallende samenhang. Misschien ligt dat minder aan de keuze van het onderwerp dan aan de stellige visie van deze kunstsocioloog. De titel oppert al dat we zelfstandig doen wat anderen van ons willen. Velen hebben de paradox benoemd dat na de val van de Muur de keuzemogelijkheden slonken wegens het alleenrecht van een vrije markt. 

        Terwijl hij de ontwikkelingen in politiek en arbeidsverhoudingen steeds paraat houdt, demonstreert Gielen wat dit betekent voor de kunstwereld. Volgens hem moet zelfs de meest autonome kunstenaar, die kracht ontleent aan zijn isolement, zich plooien als hij gezien wil worden en niet voor naïef of weerspannig wil doorgaan. De kunstenaar is een ‘artistieke arbeider’ in het postfordisme. Hij mag nog altijd ‘nomadisch’ zijn, graag zelfs, want hij vertoont dan eigenschappen die de economie begunstigen: flexibel, mobiel, adaptief. De hem omringende administraties, pr, techniek zijn wel in loondienst. 

         Volgens Gielen is deze kunstenaar in ‘de postfordistische werkconditie’ een product van de middenklasse. Hij valt onder een creatieve industrie, als huurling zonder vakbond, en dat schept afhankelijkheid van opdrachtgevers. Op basis van tijdelijke contracten strekt zijn verantwoordelijkheid bovendien niet ver, aldus Gielen, en is ‘duurzaamheid’ in werkelijkheid slechts een woord. De kunstenaar moet verder om ideeën aanstekelijk te performen. Voor de goodwill is hij eerder een communicator dan een (zwijgende of mokkende) doener uit het fordisme. Gielen spreekt wat pathetisch van een nieuw precariaat van hoger opgeleide kennisarbeiders wier rechten prangen. Hij vergelijkt freelancers zelfs met vluchtelingen en vogelvrijen.

         Nog in 1982, zo memoreert Gielen in Repressief liberalisme, kregen in Nederland 3377 mensen een uitkering om via de Beeldend Kunstenaars Regeling (BKR) à 125 miljoen euro werk te produceren dat geen hond interesseerde. Het was nota bene de periode waarin overheden zich terugtrokken ten gunste van een geprivatiseerd, soms duurder bureaucratisch apparaat. Wel verschoof het zwaartepunt ‘van het politieke naar het beleid, van ideologie naar technocratische beheersbaarheid’. In de kunstensector floreren nog steeds semiambtelijke bemiddelaren bij stichtingen, fondsen en onderzoeksbureaus.

         Die tussenlaag kan parameters loslaten op formaliteiten, wegleidend van wat kunstenaars te vertellen hebben. Ambachtelijkheid, creativiteit en intellectualiteit – bezinksels van studie, onderzoek en experiment – garanderen geen rendement. Toch gist er iets rond het toverwoord ‘creativiteit’, dat alom opklinkt. Gielen ontmaskert het als een trend. Van beweging om de beweging, die hij creativisme noemt en die hij, termen stapelend met hetzelfde prefix, als postkunst opvat. Hier wordt opnieuw een externe noodzaak gediend, een ‘neofilie’ die het voortbestaan van een bemiddelaarskaste en hun clientèle garandeert, dus minstens ook, vermeldt Gielen op twee plaatsen in zijn boek, ‘lucreativiteit’ behelst.

Toverwoord en verplichte dosis ervan zijn een fetisj, heet het braaf – de uitkomst van een competitief marktproces. En de markt kan bij Gielen onmogelijk iets deugdelijks brengen. Aardig is wel dat hij de bijbehorende ‘innovatie’ koppelt aan de zogeheten kunstscene en vaststelt dat samenstellingen waarvan het woord scene het tweede deel vormt, een non-conformistische, soms criminele status hebben. ‘Maar de notie heeft het laatste decennium een opmerkelijke opmars gemaakt van de discursieve marge naar het centrum.’ Dat overkwam eveneens alternative, independent en avant-garde. De scene schept dan wel een zekere sociale cohesie en een gedeelde identiteit, toch is ze volgens Gielen vooral een ideale organisatievorm voor de huidige netwerkmaatschappij, met ‘precies genoeg intimiteit voor globale nomaden’. Zijn frame van arbeidsomstandigheden richt vervolgens een woordspel aan: ‘Niet “Arbeit macht frei” zoals in het nazikamp, maar “Freiheit macht Arbeit” lijken de hoofdrolspelers van de creatieve scene te geloven.’

 

 

 

Het vervolg van deze tekst lees je in de papieren versie van DW B 2015 3.