Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Twaalf imaginaire levens. Over Elf van Daniël Rovers

Verschenen in: En/en
Daniël Rovers, Elf, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010.
Download deze tekst in pdf:


Een van de meest curieuze boeken uit de moderne literatuur is Vies imaginaires
(1896) van Marcel Schwob, een nu haast vergeten Franse auteur die rond 1900 niet onbekend was in Nederland en Vlaanderen. In
Raster werd het boekje enkele jaren geleden vertaald onder de titel Verbeelde levens. Schwob meende dat de biograaf uit al het beschikbare materiaal als een demiurg een uniek portret mocht samenstellen. ‘L’art du biographe consiste justement dans le choix.’ Hij behandelde bovendien grote persoonlijkheden op dezelfde voet als onbekende personen. ‘L’art du biographe serait de donner autant de prix à la vie d’un pauvre acteur qu’à la vie de Shakespeare.’
       Elf
van Daniël Rovers staat in die traditie. Een van de beide motto’s is trouwens gekozen uit Schwobs ‘Préface’: ‘De biograaf is een soort lagere godheid: hij kiest uit het menselijk mogelijke het unieke.’ Elf mogelijkheidsmensen beschrijft Rovers in elf hoofdstukken: tien onbekenden en één bekende figuur: de zanger Daan, die als een soort leidmotief in het boek terugkeert. Ze worden op voet van gelijkheid behandeld. Doordat het portret van Daan als een sluitsteen na de portretten van notoire onbekenden komt, heeft het als effect dat het op de schetsen van de voorafgaande figuren een waarheidsstempel drukt. Het bezweert de lezer te geloven dat ook de andere personages ‘echte’ figuren zijn. Maar de denkbeeldige levens worden vooral echter dan echt doordat ze achteloos het historische detail meesleuren. Een willekeurig voorbeeld: het nevenpersonage Christine, een vriendinnetje van de Iraniër Mehrdad, wordt als volgt getypeerd: ‘Na Veerle kwam Christine, een yogalerares met roodgeverfd stekeltjeshaar tegen wie hij Chris moest zeggen. Hij had haar ontmoet tijdens een gratis concert in het Groentheater in Laken, en zij had hem een lift naar huis aangeboden achter op de bagagedrager van haar fiets.’ (59) Elk detail draagt bij tot de schets van het leven van de personages: het roodgeverfde stekeltjeshaar en de fiets wijzen op de alternatieve levenswijze van de vrouw; het gratis concert op de vrij precaire levenssituatie die zij en Mehrdad met elkaar delen. Het detail moet iets zeggen over het algemene en kan zelfs worden ingezet voor een wat ouderwetse en hyperbolische Völkerpsychologie: ‘Belgen waren de slechtste handenschudders ter wereld: ze gaven je een slap handje en keken daar dan erg ongelukkig bij, alsof je hen zojuist een gebruikt kauwgommetje in de hand had geduwd.’ (41) Het detail is een herinnering aan een tijd die gedoemd is om te verdwijnen. ‘Memory’, zegt Mark Strand in een prozagedicht, ‘is a memorial to events that could not sustain themselves into the present.’

Drempel
Rovers speelt haast ongemerkt een spel met feit en fictie en mikt op verschillende soorten lezers: ten eerste de ingewijden, ten tweede – wat ik zou noemen – de verlichte niet-ingewijden en ten derde de naïeve niet-ingewijden. De laatste soort zal alle levens als echt en realistisch ervaren. De ‘verlichte’ buitenstaander – die nooit schaamteloos voyeuristisch leest maar zich bewust is van het feit dat hij literatuur onder ogen heeft – zal op zijn hoede zijn, zeker nadat hij het portret van Daan heeft gelezen en eventueel wat gegevens heeft gegoogeld. Dan merkt hij dat Rovers ook Daans leven naar zijn hand zet (zo wordt het jaar waarin Daan door zijn uitspraken over 11 september in opspraak komt niet 2006 maar 2002) en vermoedt hij dat er heel wat fraais bovenop werd verzonnen. Staat er ergens op het internet dat de zanger zich, toen hij zeven jaar oud was, bij het snuiten van zijn neus voor het eerst een melodietje hoorde trompetteren, dan leidt Rovers daar met enige fantasie het volgende uit af: ‘Een wonderlijk mooi geluid, als een gewonde olifant die tevoorschijn komt uit het donker van de jungle. Hij was nog altijd graag verkouden. Een onderschat genoegen, als bij een niesbui de neus vol prikkelend snot loopt en men daadkrachtig een schone zakdoek uit de broekzak haalt, openvouwt, zijn neus snuit.’ (151) Enzovoort …


Voor de volledige tekst: download de pdf.