Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

De poepe van de Puppe

Verschenen in: Irony and Beyond

 
 

Groteske ironie en ironie van het groteske
 

 

???Wanten, weet gij hoe dat gij vijftig Wallenaars in ????n konijnekotje kunt krijgen???? ??? ???Neen ik, Dalle.??? ??? ???Door d???r een frietje in te smijten!???

       ??????t Is toch curieus, h??, Wanten, hoe dat ge u kunt mispakken? Ik lees daar zojuist dat Columbus, als hij in Amerika kwam, peinsde dat hij Indi?? ontdekt had.??? ??? ???Ach Dalle, als ik met u getrouwd ben, peinsde ik dat ik het paradijs ontdekt had.???

In Het verdriet van Belgi?? vertelt Hugo Claus hoe ???vele buiklagen schudden???. Lol. We bevinden ons op het randje van de humor, bij het niet-serieuze. De radio spuwt de grollen van de komieken Wanten & Dalle uit. Voor de jonge Louis Seynaeve uit Het verdriet van Belgi?? weergalmen ze in de losse en vrolijke sfeer van de huiskring, deze wanordelijke plaats van alledaags gebabbel.

       We weten hoe de grammatica van moppen, wanneer ze doorverteld en verder gesponnen worden, de omgangstaal binnendringt. Dat zagen we net gebeuren. En als ik ook even zelf een nieuwe draad op de spoel mag zetten: waarin lijken een zwarte zwaan en een ontwrichte pop op elkaar? Wat hebben ze, hoe incongruent ook, zichtbaar met elkaar gemeen? En ten slotte, welke buitengewone effecten van die nevenschikking komen ons bij de lectuur van een van de meest prominente romans uit de Nederlandstalige literatuur kietelen?

 

__


 

Eerst de pop

In het tweede deel van Het verdriet van Belgi?? stuit het hoofdpersonage Louis Seynaeve op een afbeelding in een door de Duitse bezetter als decadent beschouwd boek getiteld Die Puppe. De foto reveleert: ???In een bos vol herfstbladen stond een naakt figuur dat, alhoewel vlezig en welig als een vrouw, een pop voorstelde, je zag de geledingen bij de knie en lies en dij en middenrif. De pop had geen gezicht of geen schouders omdat vanuit haar navel opnieuw, maar dan omgekeerd, een buik en volle dijen en benen verrezen, die leken op die van onderen. Van onderen en van boven eindigde de pop in voeten met witte opgerolde sokjes en zwarte lakschoentjes. Naast de onderste voeten die uiteenweken als bij Charlie Chaplin op het gouden bladerenbed lag een ineengefrommeld gestreept jurkje.???

Bij nader inzien draagt deze romanpassage de stempel van een zwart-wittekening van Claus, die in zijn gedichtenbundel met de veelzeggende titel Imitaties (1987) werd opgenomen.

 

Omdat o.a. in het bos

waarin de minnaar zich vertakt

tot hij nog een schaduw is

zijn oog monomaan

zijn onttakeld speelgoed

in zijn onkuise voegen herstelt.

 

  St??phanie Vanasten [illustratie 1]  

 

Onder het gedicht staat dat ene paar benen, dat langs onderen langzaam verleidend opengaat en uiteindelijk uiteenwijkt op kniehoogte, met als bovenste pendant: strak tegen elkaar geperste vlezige dijen, die vanaf de knie??n haast parallel naar rechts uitwijken, alsof ze de wachtende minnaar een sein geven. Op de achterzijde van het blad wordt vermeld wie ge??miteerd wordt: Hans Bellmer. De naam refereert aan de Franse surrealist van Duitse afkomst, die als protest tegen de machtsgreep van Hitler de meest wisselende poppengedaantes in het leven riep. Het verdriet van Belgi?? spreekt niet over Hans Bellmer, tenzij dus via deze boekentitel Die Puppe, toevallig dezelfde als de eerste tekst van Bellmer. Toch avanceert die pop (en met haar het corresponderende woord imitatie uiteraard) dwars door de roman heen naar een andere verborgen referent, waarbij ze een hallucinante rol toebedeeld krijgt.

       In het laatste hoofdstuk uit het eerste romandeel, ???De mande van de schande???, neemt Louis wraak op zijn vriendje Vlieghe, zogezegd omdat hij zijn moeder verbaal zou hebben beledigd. Vlieghe wordt uitgekleed en in zijn bloot achterwerk ondersteboven, met ???zijn hoofd en opgevouwen armen naar v??ren gekanteld???, in een fruitmand gestopt. Nadat het  ???door gretige handen omgedraaid??? werd, biedt zich het in twee??n gedeelde, boven de gordel ???gehalveerd blanke lichaam??? zo aan: ???zijn kont en moedeloos spartelende dijen???, ???de bleke billen met de roze streep erboven waar het elastiek had gezeten [???] weerloos, onschuldiger dan Vlieghe???s gezicht ooit kon zijn.???

       Wat is er in deze passage aan de hand? Door het uitkleden wordt het lichaam opengebroken en in zijn naaktheid blootgesteld. Het ontgroeit zichzelf, zodanig dat er plaats wordt gemaakt voor het reli??f en de uitstulpingen ??? de ???bleke billen???. De nadruk valt dan op de grenzen van het lichaam, daar waar het naar buiten treedt. Gaandeweg maakt de context de omtrekken van het grotesk carnavaleske scherper ??? een term waarin het gezaghebbende erfgoed van de Russische literatuurwetenschapper Michail Bachtin te herkennen is. Opvallend is de lichamelijke omkering in Vlieghes blote ???billengezicht??? (om een term aan Anton Simons te ontlenen). Het verband met de emfase op het materi??le concrete en lage lichamelijke, dat het denken van Bachtin over het groteske tekent, is sprekend. In Sur le grotesque (1991) plaatste Elisheva Rosen dat denken in het teken van het verschil en noteerde voorts met betrekking tot het groteske: ???Il s???agit l?? encore d???un trait qui se rattache au mod??le carnavalesque, o?? le corps se con??oit en termes topographiques et constitue l???axe de multiples inversions entre le haut et le bas.???

       Inversion, omkering, veronderstelt echter vervanging. Wat Bachtin hiermee over het hoofd ziet, is dat op die manier de hi??rarchie van het ene lichaamsdeel ten opzichte van het andere, ook al is die dan averechts, behouden wordt: beide blijven ergens met elkaar verbonden, en de mogelijkheid tot verzoening blijft altijd aanwezig. Elders daarentegen werd ruim aangetoond ??? in eerste instantie (merkwaardig genoeg) door Bachtin zelf ??? hoe veeleer het scheppen van een ambivalentie, die de emancipatie uit het zogenaamd oorspronkelijke milieu genereert en besluiteloosheid in de hand werkt, beslissend is voor het groteske. Daarom wordt de carnavaleske parallellisering tussen het lichamelijk hoge en lage, het gezicht ??n het achterwerk, de mond en de anus, kortom tussen deze exemplarische plekken van het groteske lichaam, aldus Bachtin, gecompliceerd en verward door de contigue melding van de ???wagenwijd open??? mond van de aanwezige Goossens en van ???de droge opening tussen Vlieghe???s billen???. Met als gevolg dat we amper nog met zekerheid weten waarover feitelijk gesproken wordt.

       Zo schijnt de cirkel rond, en toch nog niet helemaal. Want Louis houdt zijn waanzinnige farce niet bij de omkering. Aan de hand van een loden bikkel wordt immers de averechtse helft van Vlieghes lichaam ???verzegeld???, wat vanuit grotesk-carnavalesk perspectief betekent dat Louis de toegang tot het aardse (lichaamsopening als rijpheid, vruchtbaarheid en vitaliteit volgens Bachtin) verstopt. Uiteindelijk wordt de cirkelstructuur bevestigd wanneer Louis zich nadrukkelijk afvraagt: ???Zou de bikkel er langs zijn mond uitgekomen zijn? Kon dat???? Inderdaad, maar liefst een vierhonderdtal bladzijden later vernemen we uit de mond van Vlieghes vader dat Vlieghe zelfmoord heeft gepleegd en ???met een versleten oude loden bikkel tussen zijn achterste tanden??? werd aangetroffen. Dat de tekst van Claus om een ruime carnavaleske lectuur schreeuwt, getuigen ten slotte de veelbetekenende protestwoorden van Vlieghe: ???Wat is dit voor een zottekesspel???? ???Maar Seynaeve toch,??? zei Vlieghe, ???wanneer gaat gij eens uitscheiden met uw carnaval????

       Zowel de episode van de straf-met-de-bikkel als de ontdekking van de pop die stilzwijgend op Hans Bellmer alludeert, hebben een sterk picturaal karakter, wat voor het groteske, dat zijn naam ontleent aan het Italiaanse grottesca (grillige grot- en muurschilderingen), van cruciaal belang is. Wat gebeurt er na het literaire ontkleden (merk op: het fictieve jurkje op het bladerentapijt is op Claus??? tekening onzichtbaar geworden) en het omdraaien, respectievelijk omkeren bij Claus/Bellmer? In beide gevallen krijgen we twee in de lucht gespreide en uiteenwijkende benen te zien: een dubbel ???billengezicht??? als het ware (buik, volle dijen, benen respectievelijk kont, spartelende dijen, blote billen). Niet te vergeten: in het West-Vlaams ??? het idioticon van Claus??? roman ??? klinkt ???pop??? als ???pup??? of ???puppe???, maar door het Duitse Puppe weergalmt ook ???poepe??? voor ???poep??? of ???kont???. Zetten we deze analogische verkenning verder, dan springt in het oog hoe Vlieghe eigenlijk ont-menselijkt wordt, als ding/speelgoed wordt gepresenteerd en gemechaniseerd. In zijn beroemd geworden studie over het groteske uit 1957 schonk Wolfgang Kayser ruime aandacht aan de automaat en de pop. Sindsdien stelt de pop een van de belangrijkste groteskenmotieven voor; overigens duikt ze ook bij Bachtin op in positievere (en dus carnavaleske) zin. In de roman van Claus laat Louis Vlieghe als een marionet aan een touwtje, fetisjistisch boven de afgrond dansen waarbij hij volkomen ???geautomatiseerd??? lijkt. Het menselijke leven dat, gehalveerd, al aan belang moest inboeten, gaat nu in de vergelijking met de pop van Claus/Bellmer haast verloren. Levendige Vlieghe verstart in stijve mechaniek als dode pop op een plaatje. Sterker nog: Vlieghes onzichtbare romp in de mand wordt afgehakt, ???onttakeld??? en kunstmatig zichtbaar gemaakt door de averechtse aanvulling onderaan. Hij wordt daarbij niet aangevuld met wat zijn gehalveerde lichaam ???logischerwijze??? of ???normaliter??? zou moeten verlengen en dus als geheel herstellen, nee, maar met een tweede onderste (buik, navel, gordel), een andere ???halve mens???, de averechtse schijnkopie van de eerste. Daardoor ontstaat er een merkwaardig spiegeleffect. Bij een dergelijk verschuivend associatief leesperspectief, bij de abrupte en dynamische pirouettes die Claus??? lezer wordt geacht te draaien door zijn romanparcours, voorwaarts of achterwaarts, kruist op die manier de ???halve mens??? Vlieghe de eigenaardige popfiguur. Het opzienbarende effect daarvan valt niet te miskennen, onder meer door de experimenterende en deconstruerende ???tisten??? (???de versplinterde kubisten, expressionisten???, enzovoort) die in deel II van de roman veelvuldig voorkomen en er een vruchtbare bodem vormen voor nog meer groteske effecten.

 

__

 

Nu dan de zwaan

In het jaar 1992 opent in het Duitse Kassel de negende editie van de vijfjaarlijkse kunsthappening Documenta onder de artistieke leiding van Jan Hoet. Voor zijn tentoonstelling ??? een ???Documenta der Orte???, naar eigen zeggen ??? kiest Hoet als logo voor een tekening met twee zwanen, niet voor een foto. De uiteindelijke beeldopbouw verenigt beide in een cirkel, die door een zwarte horizontale lijn wordt gedeeld, waarbij elke cirkelhelft een zwaan herbergt. Bovenaan: een zwarte (voor ons exotische) zwaan met ietwat opgeheven staart die de hals vooruitstrekt over het gladde wateroppervlak, gesuggereerd door de zwarte horizontale deellijn, alsof het dier in de verte, buiten de cirkel, wil reiken, de snavel haast sierlijk parallel ten opzichte van het water. Onderaan dan, wat in spiegeleffect het weerkaatste beeld zou moeten voorstellen, maar dat eigenlijk niet is. Een witte zwaan met een sterker gebogen ruglijn en hoger opgevouwen staartvleugels, die de hals kromt in een strakkere S-vorm en de kop omlaag buigt, de snavel ietwat narcistisch gericht op de borstveren, vult namelijk de andere cirkelhelft.

 

 St??phanie Vanasten [illustratie 2]  

 

Met deze affiche treed je Po??tique de l???ironie van Pierre Schoentjes binnen, en ook buiten. Want dit overigens zeer lezenswaardige essay besluit met een programmatische commentaar van dit, naar eigen zeggen, ???haast perfecte embleem (embl??me) van ironie in literatuur???. Aanleiding hiervoor blijkt de ambigu??teit van cygne/signe (de zwaan/het teken) te zijn. De weerspiegeling van de zwaan, het teken dus, loopt immers mank op de afbeelding, zodat (weer)schijn niet betrouwbaar is, merkt Schoentjes op. De spiegelas, met name de horizontale lijn, stelt het zwart loodrecht tegenover het wit, de actie tegenover de stilte. Hierdoor komt het idee van oppositie als compositieprincipe sterk naar voren en geldt een omkeringsbeweging. Dat brengt Schoentjes dan in verband met de ironie van het lot, waarbij de ironicus bij een al dan niet toevallige aaneenschakeling van evenementen, tegen de meeste verwachtingen in, zelf aan ironie ten prooi valt. Toch, aldus Schoentjes, weigert de tekening een duiding die uitsluitend genoegen neemt met de notie tegenstelling (Gegenteil, contraire), en wel ten gevolge van de verschillende houding van beide zwanen. Bij het weerkaatsen wordt pure herhaling uiteraard tegengewerkt door verschil (andere, diff??rence), vandaar dat de lichtinval een onverzoenbaarheidseffect genereert met de eerste zwaan. Wat gezegd wordt verschilt steeds weer van wat er juist bedoeld wordt, stelt Schoentjes met Northrop Frye in Anatomy of Criticism. Gangbare invullingen en vanzelfsprekende betekenissen worden verworpen om contradictorische draagwijdtes te produceren. Daarom vergen onder meer deze tekening en, bij uitbreiding, bepaalde vormen van literaire ironie (zoals de zogenaamde ???romantische ironie???) volgens Schoentjes van de lezer dat hij onherleidbare tegenstrijdigheden verdraagt; aporie??n die onvermijdelijk stuiten op de hoeksteen van de ommekeer, omdraai, omkering, in casu van de tegenstelling, zo luidt. Ironisch wordt het echter pas, oppert Schoentjes tot slot, wanneer de lezer zodanig betrokken wordt bij de tekstduiding dat er openingen of open plekken ontstaan. Anders gezegd: ironie valt pas met het denkproces te construeren. De kunst wordt dan onbloot en stelt zich als kunstgreep tentoon, waarbij ironie als een jeu de r??flexion opduikt (denkoefening, maar uiteraard ook reflectie), dat de ???dingen??? van elkaar afscheidt om ze op afstand te bekijken en daar ondervraagt, niet zonder ze een zingevend antwoord te willen ontfutselen.

 
__


 

Hoe is het mogelijk? Wie de sporen van de pop en die van de zwaan op de voet heeft gevolgd, heeft hun bijzonderheid en literaire, artistieke inschrijving kunnen meten. Hoe groot of klein de afstand ook moge zijn ??? het blad (papier en bos), het water (de veren) ???, opeens geldt dat ze vrijwel samen gedacht kunnen worden. ???We gaan zien???, belooft enigmatisch het einde van Claus??? roman. Heeft dan niemand opgemerkt hoe dit zwanenbeeld verrassend veel weg heeft van die pop die onder meer het evenement rond Vlieghe voorafschaduwde? En hoe al deze merkwaardige figuren hun kracht putten uit het ontmantelen van een spiegelbeeld dat gelijkheid bespeelt? Weerspiegelingen verstarren in onbetrouwbare schijn en in veinzen, en er rest hooguit het creatieve spel van de onvoorspelbare gebroken spiegel. ???Echt ben je alleen zoals anderen je zien???, zo stelt Jan Hoet. Nu wordt de onverzoenbare complementariteit van deze twee processen onderstreept door de omtrek van ????n enige gestalte (de pop). In het geval van de zwaan wordt dat gesuggereerd door de cirkel: het kader wordt op die manier expliciet, zichtbaar gemaakt. Maar dat is niet alles. Terwijl Het verdriet van Belgi?? nog dubbele taal spreekt ??? ???Van onderen en van boven eindigde de pop in voeten met witte opgerolde sokjes en zwarte lakschoentjes??? ??? verraden zowel de zwanentekening als de Claus/Bellmer-pop een gelijkaardige differentiatie in de weerkaatsing: zwart van boven, wit van onderen, en dat bij zowel zwaan als lakschoenen. Bovendien heeft Hugo Claus in 1991 Jan Hoet met een overwinningsgedicht (Paean voor Jan Hoet) als het ware op weg geholpen naar zijn Documenta IX. En laten we ook niet vergeten hoe de voornaam ???Vlieghe??? doorheen de roman met vliegen wordt geassocieerd en hoe de jongen op die manier, zo beeld ik me in, dichter bij de watervogel komt te staan.

       Zo durf ik erom wedden dat de conceptuele referenties die deze beelden elk in hun context willen bevatten ??? met name groteske en ironie ??? ook aan elkaar grenzen. Het zal niet onopgemerkt blijven dat Pierre Schoentjes ??? eveneens beland aux fronti??res de l???ironie, zij het elders ??? net daar de vraag van het groteske zorgvuldig verzwijgt. Stelt zijn schrijfproject hem misschien van deze passage vrij? Het is interessant te constateren dat menig groteskenonderzoeker daarentegen w??l in de buurt van de ironie heeft gelezen en zo het groteske doorheen de ironie heeft ge- en bedacht. Op deze grens (grenzen) kan hoe dan ook de verwantschap tussen beide even worden betast en ondervraagd. En hiermee kan tevens aangeduid worden hoe het daarbij toch niet om ???hetzelfde??? gaat. Voorzeker zijn er hier naast zwaan en pop nog andere versies van hun (in)compatibiliteit te ontdekken en varianten van het denken rond groteske en ironie uit te proberen, al is het maar omdat het episodische en het fragmentarische waarin ze zich nestelen ook het landschap van hun respectievelijke denktraditie even sterk hebben getekend. Maar wat zou dit denken dan zijn? Wat zou het dan als nieuwe logica opbrengen, bij gebrek aan een constante en homogene betekenis, zoals dat voor beide woorden apart is vastgesteld, zo rekbaar, veelvormig en verglijdend als ze zijn? Even schetsen.

       Zwanen bewonen talrijk het werk van schrijvers en schilders, observeert Pierre Schoentjes. Wat hier economisch wordt gezegd, geeft meteen aanleiding tot deze interessante kanttekening: ???l???interpr??tation s???ouvre sur tout le domaine de l???art???. De vraag is wat deze terloopse uitspraak echter te legitimeren heeft en wat ze voor nieuwe mogelijkheden biedt, naast de aanvankelijke waarschuwing dat ironie vooreerst in het discours ??? en dan nog over literatuur ??? opgedoken is? Want ondanks zijn nieuwsgierige en ontluisterende kijk, waarvan het kaft van zijn boek blijk geeft, verabsoluteert Schoentjes hier talige ironie: zonder woorden geen ironisch bestaan. Ironie heeft taal nodig om ironisch te werken, zou men kunnen zeggen. Hierdoor wantrouwt hij voorzichtig de schilderkunst, de muziek ??? en de ginds ontdekte ironie??n ??? om te stellen dat ironie ook daar haar talige dimensie behoudt: ze verwijst dan naar de titels van werken buiten het kader waarin ze werkt of zet net daarbinnen allerhande citaten indirect op hun kop. Zou Schoentjes gelijk hebben? Zou het venster van de auteur ??n de lezer op de wereld compleet afgeschermd kunnen worden van het tekensysteem waarmee gecommuniceerd wordt, want daar gaat het om, en de ironie daarbij noodzakelijkerwijs in taal worden gevat? En maakt een belangrijke modaliteit zoals het zwijgen een artistiek segment dan meer of minder ironisch? Naar mijn idee is enige voorzichtigheid geboden. Zo beschouwd reveleert de ironie althans ineens een hoogst interessante verwantschap met het groteske, daar het wat Schoentjes betreft een begripsuitbreiding van het beeld naar het schrift heeft gekend. En dit maakt net de lectuur van deze in semiotisch opzicht dubbele (talige, iconografische) passages tot een uitdaging voor de wederzijdse ontcijfering van ironie en groteske. Hoewel ze een verschillende ontstaansgeschiedenis kennen (van adjectief naar nominale afleiding voor grotesk/e; eigen nominalisering voor ironie/-isch), raken ze vandaag elkaars grenzen door een singuliere intimiteit: de homonymie van een woord dat zowel bloeit in abstracte, kritisch-wetenschappelijke betogen als in alledaagse en familiaire discoursen. Een steeds prikkelende actualiteit en een haast ongezien succes, om hier maar even te zwijgen van de blijvende moeilijkheid om beide woorden te omschrijven.

       Vanuit de twee courante (niettemin fictieve) discoursen die mij tot pretekst in vivo dienden, blijkt dat ironie en groteske serieus flirten met de grens van het niet-serieuze. Over hun scheiding zou ten minste het volgende gezegd of herhaald moeten worden. Vooreerst wordt er best te allen prijze vermeden, ook voor de behoeftes van de analyse, om groteske of ironie al te strak te defini??ren. Indien men hun contouren echter alsnog concreter zou willen maken, zou wellicht deze stelling kunnen gelden: men zal ???groteske??? gemakkelijker onderbrengen in het gros van het eerste niet-serieuze effect, in het gemeengoed waar dit op leunt . Het groteske komt immers van de grond daar waar het de ratio of Vernunft minder verabsoluteert ten gunste van een associatieve en emotionele rationaliteit. Het gevolg is dat het met een sterke, om niet te zeggen extreme of overdreven zintuiglijke impact speelt, tot de desori??ntatie toe; zo onzeker zijn we in confrontatie met deze waanzinnige, unheimliche pop bijvoorbeeld. En wat ???ironie??? ook moge betekenen in de nabijheid van het tweede niet-serieuze effect, ze ondermijnt gemeenplaatsen, komt spotternij tegemoet en tovert daarbij een glimlach tevoorschijn. Wanneer haar verdraaide discoursen niets anders zeggen, grenzen ze aan het tegengestelde van het gezegde. Vandaar dat ze doorgaans geassocieerd wordt met intellect en reflectie. Toch stelt ze haar lezer op de proef om ludieke verbanden en connecties te articuleren. Zo kan het samenspel van ironie en groteske ten slotte wellicht opereren in het beeld van de schommeling. Op een dergelijk traject is er dan ten minste nog een halte gewenst bij twee etappes: de groteske ironie en de ironie van het groteske. De eerste halte naderen we wanneer ironie aansluiting zoekt bij het radicale en bij de hyperbool of litotes van de overdrijving. De tweede halte komt wanneer het extreme en het radicale teruggekaatst worden op de ongepaste plaats waar ze vandaan komen en zo vanuit hun doelwit een ludieke deconstructie begint. Binnen en buiten Het verdriet van Belgi?? zal het antwoord hoe dan ook steeds complex blijven, en nog vele creatieve pogingen tot verklaring vereisen.