Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Gelijk een droom waarin geen leven zit

 


 

Gelijk een droom waarin geen leven zit

 

 

DOORGAAN MET UW EIGEN

 

En ge hebt uwe kop nog niet neergelegd of het is alweer prijs. Was het nu door die vogels die buiten aan het zingen waren omdat ze de regen hadden vergeten of kwam het door uw eigen bonkende hoofd dat ge nu, alsof er niets gebeurd is, klaarwakker aan uw tafel zit. Ge hebt gedroomd dat ge niets hebt geschreven, dat ge uw pen jarenlang gebruikt hebt zonder dat een papier gevuld is geraakt terwijl gij dacht dat ge daarstraks nog de laatste bladzijde van uw boek had voltooid. Zo zijt gij op de trein gaan zitten met een zak vol wit papier. En uw vrouw heeft nog tegen u gezegd dat ge u een beetje moest inhouden voor die uitgever, dat ge niet direct moest zeggen dat hij niks nul de botten weet van boeken mocht hij uw boek zelfs geen blik waardig willen gunnen. En op de bureautafel van deze zelfde uitgever, die tegen u begint over uw andere boeken, dat die wreed schoon zijn maar dat geen hond ze lezen wil, legt gij nu uw pak papier en ge zegt dat dit nu echt een onmogelijk boek is waar zelfs andere dieren van het beestendom hunne neus voor zouden ophalen. De uitgever kijkt in het pak en haalt de ene na de andere witte pagina tevoorschijn en hij vraagt of gij vannacht goed geslapen hebt en u niet vergist hebt van pak. En gij kunt het niet geloven en ge pakt die lege bladzijden vast en ge kijkt en ge wordt zot. Niks niemendal is erop geschreven, zelfs niet gekrast met een lege vulpen, heel uw boek was een koortsdroom. Ge probeert u te redden uit die gruwelijke grap door te doen alsof ge u inderdaad vergist hebt van pak, onnozelaar dat ge zijt en dat ge nu nog eens zult moeten terugkomen, weer op die trein, met deze keer het juiste pak. En terwijl ge u dat hoort zeggen probeert ge uw personages voor de geest te halen en al de dingen die ge geschreven hebt maar ge herinnert u niks. Ge dabt precies met uw vingers in een emmer vol snot in plaats van in een geheugen. En de uitgever ziet dat ge bleek geworden zijt en hij vraagt of ge misschien een cognacske wilt drinken of iets fris. Terwijl ge samen met die vriendelijke mens de cognac opdrinkt die volgens hem slechts door weinigen mag worden gedronken vanwege heel duur, gebeurt het omgekeerde in uwen kop want in plaats van een beetje zat te worden wordt ge nu helder. En ge kijkt naar buiten en de wereld ziet er anders uit maar ge hebt geen woorden om het te beschrijven. Voor de eerste keer hebt ge daar vrede mee. Het is wat het is, peinst ge en het zal allemaal wel. De uitgever is wel al een beetje zat van de cognac, het is al laat op de dag en het leven van een uitgever is ook niet alles dus heeft hij zichzelf wat beter bediend dan u en hij begint over zijn nieuwe website, dat hij daar wreed content van is. En daar staat ge dan achter zijn stoel naar die nieuwe website te kijken, er staat zelfs een foto van u bij maar ge herkent de titels niet van de boeken die worden aangeprezen en die gij zoudt hebben geschreven. Ge hoort van uwen uitgever dat de mensen minder naar de boekenwinkel gaan, dat ze nu ook op tinternet boeken bestellen met hun visakaart of masterkaart of wat voor kaart dan ook. En ineens vraagt ge u in stilte af of ge dat hebt, een visakaart, en ge zijt een beetje beschaamd om toe te geven dat ge ook dat vergeten zijt. En na een tweede cognacske (of waren het er nu vier?) wrijft de uitgever in zijn handen en vraagt of hij u nog een plezier kan doen met een boekske. Ge weet dat het dan tijd wordt om door te gaan want dat herinnert ge u dan weer wel, als een uitgever vraagt of ge nog iets wilt hebben uit zijn boekenkast wordt het tijd om te vertrekken. En voor ge het weet of uw keuze hebt gezegd hebt ge al een boek vast in uw handen geschreven door een vrouw die ge kent van op televisie waar ze meedeed aan een zangwedstrijd maar ergens halverwege moest stoppen vanwege het een of het ander. Het boek heet doorgaan met kanker en heel de omslag is ????n grote foto van de lachende vrouw die een ???moedig verslag??? brengt en ge begint u af te vragen hoe dat toch komt dat sommige mensen met de Ziekte in hun lijf proberen overeind te krabbelen en daarna boeken daarover schrijven en dat die boeken zeer goed verkopen want de uitgever vertelt u dat ze al aan de vierde druk zitten en straks, als de dagen korter worden en het weer guurder, komt de boekenbeurs eraan in antwerpen en ge zult wel zien dat ze dan de boeken zullen moeten aanslepen want zij zal er ook zijn, die lachende vrouw, en ze zal talloze keren haar handtekening in haar boek zetten en de mensen diep in hun ogen kijken als een supermens vol compassie en begrip. En daarstraks waart ge op een vreemde manier nog content met de wereld en nu vraagt ge u alweer af waarom gij zo???n boek niet schrijven kunt dat misschien doorgaan met uw eigen zou kunnen heten en waardoor ook gij de mensen in het putteke van hun ziel zoudt kunnen ontroeren en moed geven waarna ze ook u de kans zouden geven om in die oververhitte boekenbeurs stapels boeken te handtekenen die worden gekocht door schoon volk met een barst in hun ziel.

 

 

DWALEN MET HET LICHT AAN

 

En het is wreed eigenaardig om dit voor uw eigen toe te geven maar de droom gaat door. Ge weet dat ge aan het dromen zijt want nu zit ge ineens op een lege trein die blijft voort denderen in een maanlandschap van delvaux zonder dat de schilder de tijd heeft gekregen om voor u schone blote meisjes te schilderen die u met grote ogen aanstaren in een verlaten station. En door de raampjes van die trein die niet stoppen wil ziet ge namen van steden voorbijflitsen: amsterdam, keulen, berlijn, moskou en wladiwostok en daarna namen die zo ingewikkeld zijn dat ge ze niet kunt onthouden. En terwijl ge u verschrikt afvraagt of ze u toch niet in het oosten zullen afzetten waar het bitter koud is gelijk de hel en een waterige zon een keer per dag heel even komt piepen waarna het weer nacht wordt zit ge niet meer op die trein. Het is een film, weet ge plots. Het ene moment zit ge op een donkere zot geslagen trein naar de hel, en het volgende moment staat gij in een reusachtig station waar ge uwe weg niet meer in terugvindt. Deze keer ziet ge heel veel volk rondom u maar het zijn spoken die u niet zien staan en die zelfs recht door u lopen. En ge vraagt u af wie is hier het spook? Zijn zij het of zijt ge het zelf, boontje, schrijver van boeken die geen kat noch hond noch kanariepietje nog leest, slechts een heel klein beetje bekend omdat zijn foto op een website staat, in het klein, naast een heel grote foto van een vrouw met kanker. En achter een grote glazen deur ziet gij veel geel licht en gar??ons met een zwart gilet aan die pinten en pistolets met kaas neerzetten voor de dorstige en hongerige geesten. Ge stapt de grote zaal binnen en het ruikt er naar rook en bier en triestigheid. En er loopt precies ellentrik door uw lijf wanneer ge iemand herkent aan een van de tafeltjes. Het is die reklaamschrijver die van alles uit zijn pen geperst heeft om de mensen de mostaard van tierentyn te doen eten waardoor hij zelf de kans kreeg om in een schoon huis te wonen waar hij zich ???s nachts  ook wat literatureluurderij kon permitteren onder een andere naam. En tiens dat is eigenaardig want hij is misschien ook een spook maar hij herkent u wel en hij wenkt u om aan zijn tafeltje te komen zitten. Nog voor ge hem goed en wel begroet hebt en uwe frak hebt uitgedaan staat er al een grote pint voor uw neus en begint fons want zo moogt ge hem noemen over het leven in zijn stad als spook. Hij vraagt aan u of ge het kunt geloven maar nu staat er in zijn stad ook al een standbeeld van hem op een plein en het is niet zo???n slecht beeld want hij zit neer met zijn benen los over elkaar geslagen en hij schouwt het plein gelijk een generaal. En hij vraagt of ze dat voor u ook al hebben gedaan, zo???n beeld in uw eigen stad op een plein zodat ge in uw bronzen frak kunt kijken naar de meisjes die in uniform uit de scholen komen en hard lachen gelijk de roofdieren die ze zullen worden terwijl ze een ijsje eten. En hij kijkt naar u met een hooghartige blik en opgetrokken wenkbrauwen en met het begin van een zelfverzekerd lachje in zijn mondhoeken. Nu weet ge ineens waar hij u altijd heeft aan doen denken want hij heeft krek dezelfde kop als dien eerste minister hubertus pierlot die het tijdens de wereldoorlog twee is afgetrapt met zijn belgische regering na een grote ruzie met leopold den derde om daarna triomfantelijk uit londen terug te keren als de strijd gestreden was en de duitsers gene sjiek meer waard waren. Hij had het altijd over waardigheid maar hij was nog maar net terug of zijn politieke vrienden hadden hem al genekt. Awel fons-hubertus zegt ge, nu ge erover begint, ik heb ook een standbeeld geloof ik. Ze hebben mij op de grote markt van het stadje aalst gezet en elke dag schijten er honderd duiven op mijne kop. En hij lacht met die schijtende duiven maar hij is tegelijk ook een beetje malcontent want hij staat niet op de grote markt van zijn stad en gij wel. Maar grote markt of niet, schijtende duiven zijn er overal en hij zegt dat zijn kleinzonen zelfs al eens in de gazet zijn gekomen omdat ze kwaad waren dat de beeltenis van hun grootvader, de grote willem elsschot, elke dag vernederd wordt door weinig kieskeurige ratten met vleugels die zijn nagedachtenis onderkakken. En terwijl hij nog eens een slok neemt van zijn bolleke waardoor zijn bovenlip van schuim wordt voorzien vraagt hij of ge zijn boek ooit hebt gelezen over drie mannen op zoek naar een lichtje in de havenstad. Ge zegt dat ge niks meer weet van de boeken die ge hebt gelezen en dat ge u zelfs uw eigen schrijfsels niet meer herinnert maar dat ge een ding wel weet en dat is dat ge een boek wilt schrijven dat doorgaan met uw eigen zal heten en waarvoor honderden mensen in de rij zullen staan of achter hun computer op tinternet  hun visakaart voor zullen bovenhalen. En terwijl ge uw stem verheft in de hoop dat uw woorden wat meer zullen aanslaan valt uw pak op de grond en schuiven er witte papieren over de bevuilde natte vloer. En fons-hubertus haalt zijn neus op want hij kan toestanden en geroep niet verdragen tenzij hij zelf aan de biljaar staat met zijn goede vrienden terwijl hij met een door tranen verstikte stem strofen brengt uit zijn bormsgedicht, de mens met zijn zwarte collaboratieziel die ze kreupel en wel gefusilleerd hebben wat fons-hubertus misschien nog wel een grotere onrechtvaardigheid vond dan de miljoenen joden die door de schoorsteen zijn gegaan. Hij zegt dat uw papieren vuil worden maar dat het misschien geen avance heeft om ze op te rapen want een echt fatsoenlijk boek zult ge nooit kunnen schrijven ook al staat de titel doorgaan met uw eigen in gouden letters op de kaft. En hij begint nog eens over zijn eigen want daar zijn schrijvers goed in of ze nu spook zijn of niet en hij zegt dat hij het toch triestig vindt dat ge niks meer weet over zijn boek waarin mensen dwalen met of zonder het licht aan. En ge kijkt rondom u naar al die spoken die drinken en pistolets eten en gesprekken voeren met andere spoken in hunne gsm en ge zegt dat het leven gelijk het is soms kan volstaan en dat mensen geen dwaallicht nodig hebben om rond te lopen zonder dat ze weten waar ze naartoe gaan. Ge hebt die woorden nog niet uitgesproken of ge hebt er al spijt van want waar zijt ge eigenlijk mee bezig, gij en fons-hubertus, het leven raast verder en ge pakt van elkaar vliegen af.

 

 

ANDERMANS VERDRIET

 

En nu is de droom gedaan of toch niet. Ge zit in ieder geval plots op de trein naar het stadje aalst en ge weet dat ge op weg zijt naar huis. Het pak papieren hebt ge opgeraapt en onder uwen arm gestoken want ge weet nooit... straks wordt ge misschien wel wakker en staat alles weer volgeschreven. En op de trein en daar kan een mens gelijk gij zoveel deugd van hebben zijt ge omgeven door schoolmeisjes die lachen en met u willen praten over van alles en nog wat, meestal hun lief dat zich aanstelt of dat hun moeder hun verboden heeft om volgende vrijdag naar dat technofeest te gaan waar ze al weken, zelfs jaren, naar hebben uitgekeken. En een van de meisjes heeft lang blond haar en natte lippen en ze fluistert woorden die gij alleen begrijpen kunt. Ze kijken naar uw pak vol vuile papieren en ze vragen waar dat voor dienen mag. Ge lacht verlegen en vraagt of er iemand een potlood bij zich heeft of een pak stiften en daarna begint ge ze allemaal te portretteren op uw vuil papieren. Meisjes die schaamteloos spelen op het strand met een heel grote strandbal of dat ene meisje met haar vochtige lippen die ge naakt tekent met een grote bloemenhoed op en gras dat hoog rondom haar opschiet zodat ge net wel of net niet haar blote ding ziet tussen haar benen. En ze lachen of ze krijgen een kleur en naarmate ge dichter bij uw bestemming komt stappen ze een voor een af en zijt ge uiteindelijk alleen terwijl uw tafeltje vol tekeningen ligt die geen van hen met zich mee naar huis wou nemen. Ons moe zal dat niet graag zien zeggen ze maar het is wel heel schoon wat ge daar van ons gemaakt hebt. En dan zijt ge eindelijk in aalst en ge loopt te voet naar erembodegem waar uw reservaat staat in wat ooit een wildernis mocht heten. Ge roept de naam van uw vrouw bij het binnengaan maar er komt geen antwoord. Ze is niet in de keuken met een werkschort aan en ze staat niet in uwen hof te kijken naar de lentebloemen die koppig aan de gietende regen weerstaan. Ge stapt naar uw werkkamer met uw papieren onder de arm en daar ziet ge ze zitten. Ze heeft haar haar net laten insteken met krullen bij de coiffeur maar ze ligt met dat pas gesoigneerde hoofd op haar arm te schreien op uw werktafel. En ge vraagt haar wat er is maar ze schijnt u niet te horen. Ge dacht dat de droom was afgelopen maar ge waart abuis. De droom gaat door en uw vrouw is een spook en wie zijt gij? En de radio staat op en ge hoort plots uw naam. En het is de radio die u zegt wie gij zijt. Gij zijt de schrijver van de kapellekensbaan en van zomer te ter-muren, en van pieter daens en mieke maaike en van jan de lichte en het had niet veel gescheeld of ge hadt ook nog eens de nobelprijs gekregen ware het niet dat gij nu dood zijt, gestorven aan uw werktafel. En terwijl ge dat hoort valt van het verschieten nog maar een keer dat pak papieren pardoes op de grond, nog even vuil als voordien en nog altijd vol getekend met meisjes die ge op de trein zijt tegengekomen. En ineens weet ge dat het er niet van zal komen dat boek dat ge al een naam hebt gegeven, dat boek dat doorgaan met uw eigen had moeten heten. En ge probeert uw vrouw te troosten want wat hebt ge haar gegeven... was het wel genoeg? Vanmorgen heeft ze u nog gewaarschuwd om geen ruzie te maken met uwen uitgever en de dag daarvoor was ze content toen ge zeidt dat uw nieuw boek eindelijk af was. Maar ze voelt uw hand niet op uw hoofd en ze hoort uw stem niet. En dan ziet gij uw eigen liggen, gelijk in een film, aan de voeten van uw vrouw en het is pas dan dat ge zeker weet dat ge dood zijt. En wat denkt ge als ge u zo ziet liggen met een schreiende vrouw aan uw werktafel... ge denkt ???t is godverdomme toch niet waar, moet het zo eindigen? Ge hebt er al zoveel keer over nagedacht, over de dood, misschien hebt ge zelfs ooit gedacht dat het anders zou zijn dan het leven maar nu weet ge dat het allemaal hetzelfde blijft en dat de pijn die ge voelt over het leven niet slijt, ook al zijt ge zelf dood. Zie, en pas hebt ge toegegeven aan uw eindeloos medelijden met dat mislukte en zeer dode product dat ge zelf zijt... gij schrijver, gij mens maar ook gij spook... dat ge denkt dat het nu toch goed geweest is, dat de droom mag ophouden en de film kan eindigen. Want ge wilt terug aan uw werktafel en neerschrijven wat ge hebt gedroomd ook al zal dit nog maar eens niet het boek worden dat ge in uw hoofd hebt gehad, dood of niet dood, er zal niets staan in dat boek over het leven gelijk het leven is.