Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Postscriptum van Orfeus

 

Op maandag 31 maart 1981 staakte de vuilnisophaaldienst van de Amsterdamse Rivierenbuurt. Ik woonde in de Trompenburgstraat, schuin tegenover de beroemde atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat, waarvan Jan Wolkers er eentje bewoonde op nummer 22. Enkele dagen voordien had ik op mijn dagelijks uitlaatrondje met mijn cockerspani??l Lalo gezien dat hij bezig was te verhuizen. U moet niet denken dat ik iemand ben die de vuilnisbakken afschuimt. Het was Lalo die pal voor het atelier van de schrijver met zijn neus in een reusachtige stapel zakken en dozen wroette, op zoek naar ik-weet-niet-wat. Er kwam een doos vrij die ik mee naar huis nam. Naast wat oude nota???s en vluchtig schetswerk van wat een vrouwenbuste leek te moeten worden, trof ik drie??ntachtig handgeschreven blocnotevellen aan, waarvan de inhoud me bekend voorkwam zonder dat ik me herinneren kon het ooit eerder gelezen te hebben. Namen, situaties, ik haalde de boeken tevoorschijn die ik van Jan Wolkers had: Kort Amerikaans, Horrible tango, Turks fruit??? Bij het laatste boek dacht ik: als nu eens??? Stel dat Wolkers??? beroemdste roman een langere versie had gekend. Ik legde manuscript en boek naast elkaar: het bleek te kunnen kloppen. Kennelijk had Wolkers pas in 1981 definitief besloten dat dit alternatieve einde nooit aan een van de talloze herdrukken zou worden toegevoegd en het in de Zomerdijkstraat achtergelaten.

       Het manuscript was niet overal leesbaar en bevatte een groot aantal slordigheden, die ik heb aangevuld en verbeterd. Het is Wolkers??? tekst die ik hier geef, naar mijn beste weten. Of Turks fruit een beter boek is m??t of zonder dit hoofdstuk, daar ben ik nog niet uit. Zeker is intussen dat het niet de eerste keer is dat stakende vuilnisophalers de literatuur een grote dienst bewijzen.

 

 

Vanochtend had ik weer de zenuwen. Rillend van de kou zat ik op de rand van mijn bed, de angst van de droom stond als zweet op mijn voorhoofd. Ik zoog mijn longen vol lucht en vloekte een paar keer hard om de beelden uit mijn hoofd te krijgen. Ze bleef me aankijken, dat lieve, kale hoofdje van haar diep weggezakt in het kussen. Het ziekenhuis baadde in een monsterlijk, wit licht. Met een vreemd stemmetje zei Olga dat ze het een erg leuk kamertje vond met een fijn uitzicht. Aan de linkerzijkant van haar hoofd zat een opening. Ze stak haar handen naar me uit. ???Help me dan toch, alsjeblieft???, smeekte ze. Ik pakte de pruik die als een opgerolde rode kater op het voeteneind van haar bed lag, maar ze schudde heftig met haar hoofd. ???Nee, nee. Help me.??? Ik wilde haar troosten, schoof mijn stoel dicht bij haar bed en met mijn wang tegen haar hoofd hoorde ik hoe ze zachtjes kreunde. Heet vocht maakte mijn gezicht nat. Tranen, dacht ik eerst. Straaltjes bloed stroomden over haar wangen. Mijn vingers gleden langs het roze litteken op haar kaak, verdwenen door de opening in een lauwe, weke massa. Ik hoorde schreeuwen, keek op, haar gezicht was een vormeloze gele brei. Walgelijke dikke pap die traag vooruitschoof. Toen was ik wakker geschrokken. Ik veegde mijn bezwete hoofd aan het kussen af. Het was alsof ik mijn ziel had achtergelaten in dat zweetkamertje, waar Olga had liggen lijden. Als fruit op een schaal had liggen wegrotten. Sinds haar dood had ik het hardnekkige gevoel dat ik de liefde te vroeg was tegengekomen. En ik wist dat het me nooit zou verlaten, omdat het klopte. Ze was van onze roestige aardbodem verdwenen, die geile, rode duivelin. Maar ik ben als een gek van haar blijven houden. Waar ik haar het meest om heb bewonderd? Ze was zo spontaan geweest. Had zich totaal overgegeven aan al die seksuele spelletjes met mij, argeloos en oprecht als een kind, zonder zich iets aan te trekken van wat anderen daarvan vonden. Of wat dat secreet van haar moeder daarvan vond. De hoer met haar wrede, heerszuchtige gezicht. Ze had de goedkoopste plek op het kerkhof uitgezocht. Een zomeraanbieding, aan de rand van de sloot die groen zag van het kroos. Zelfs een hond zou niet de moeite nemen hier zijn poot op te lichten. Ze konden er vrijuit graven, een gat waar wel tien families in weg konden rotten. Het was toen juni. De grond was zacht als poeder. Zon, stof en de verdoving. Terwijl de kist naar beneden zakte, kraste er een kraai heel fel. Er was een handjevol mensen. Een hangtrut met wie ze op school had gezeten en die ????n keer bij ons op bezoek was geweest. Een afwezige, gerimpelde kraaienkop. En die gluiperige teef. Ze stond haar nieren uit haar lijf te snikken en had voor het toneelstukje Dochter Begraven een van haar minnaars meegenomen, een vrome ploertenkop met gladde, achterovergekamde haren. Toen we na afloop in de hal stonden, vroeg ze liefjes of iemand een kop koffie lustte. Op de rand van het schoteltje hing een slappe plak cake. Ik had de heks het liefst tegen de wand geperst, mijn hand strak om haar keel gelegd en hard in dat blubberige ouwewijvenvlees geknepen. Pas als ze lijkwit langs de muur naar beneden zakte, haar arm slap naar beneden, zou ik hem wegnemen. Op de plaats van haar strottenhoofd zat een bloederig gat. Ik liep zo snel mogelijk de begraafplaats af in de richting van de binnenstad. Een dof gevoel beving me. Alsof ik in de aarde bij die spinaziemoes mijn leven had achtergelaten. Een stroom van maden liep al over haar buik, vrat zich naar binnen om zich te goed te doen aan haar zachte ingewanden. De straten roken naar voorjaarsbloesems en pas gemaaid gras. Fris gedoucht huppelde een stel meiden voorbij, onder hun paarse gazen gordijntjes deinde een lichaam dat aan alle kanten in opmars was. Hun vlezige billen bewogen op het ritme van hun hoge hakken. Vroeger was ik ernaast gaan lopen om een kletspraatje te maken. Bevangen door een vreemde roes. Dat ik me een jongen van hun leeftijd waande. Dat ik ze na vijf minuten zou meetronen naar mijn atelier en om de beurt langzaam zou neuken. Hun nagels krassen over mijn onderrug. Dat ik steeds even stopte tot ze verdoofd van geilheid met elkaar begonnen. Hun onrustige vingers elkaars lipjes openhielden. Ze met hun kutjes draaiden om mijn tong. Hijgend. Grommend. Hun hoofd schuddend of ze iemand bij zijn nekvel hadden. Die ochtend voelde ik niets. Dat mannetjesapengedrag had ik achter me gelaten. Alles was anders nu. Als een dooie lul slenterde ik over straat, voelde me rot en wanhopig. Eerst dacht ik dat het wel over zou gaan. Dat het de schok van haar ellendige dood was geweest, die me de eerste maanden verlamde. En die liggend naast een vrouw in bed mijn lul verschrompelde tot een nutteloos ding op mijn dij. Het ging niet over. Zodra ze zich hadden uitgekleed en ik hun weelderige vlees had gekneed, gestreeld en gezoend, zodat ze het op een bepaald moment uitschreeuwden van verlangen, zo nodig hadden ze het, en ik in hen wilde komen, gebeurde het. Werd ik willoos en slap. Omdat zij er altijd bij was. Hoe ze tussen zes houten planken, geen vlees meer op haar lijf, met het regenwater door de grond heen weg sijpelde. Het maakte me te treurig om te neuken. Aan die vrouwen lag het niet, ze mochten er zijn. De laatste had kraaienzwart haar, een fijn mondje met stevige, witte tanden. Ze loenste een beetje, wat me juist opwond. Ik worstelde me boven op haar, stak hem snel bij haar naar binnen en terwijl ik haar hoofd aan haar zwarte haren tegen de grond gedrukt hield, ging ik tekeer als een beest. Met kanjers van kijkers keek ze me zo scheel als de pieten aan, al het bloed schoot van opwinding naar mijn kop. Ik had het gevoel dat ik als ik zou klaarkomen met mijn wekenlang opgespaarde zaad, ook mijn bloed zou uitspugen en sterven. Maar aan spuiten kwam ik niet toe. De kronkelende vrouw onder mij kreunde: ???Liefste???. En nog eens: ???Kijk je uit, liefste???? Ineens zag ik die lieve schat met blinde ogen en een opgezwollen kop, gedwee als een offerdier in de la van een koelinstallatie liggen. Kaartje aan haar grote teen, net als in een B-film. Alsof er binnen in mij een ballon leegliep. Ik had van schaamte wel dood willen gaan. Ik ging het niet opnieuw proberen. Het was voorgoed afgelopen. Sinds die dag was mijn wereld dor en doods en afschrikwekkend. Of de hele atmosfeer tussen mij en de liefde was vergiftigd. Alsof er zink in zoutzuur werd opgelost. Ik proefde het iedere keer op mijn tanden. Verstijfd stond ik op van de bedrand, draaide de verwarming open en liep naar het raam. De lantaarns wierpen een zwak, onwerkelijk schijnsel op de kletsnatte tegels. Bij bakken kwam het uit de hemel. Olga schopte van vreugde haar schoenen uit en met haar armen wijd voerde ze een apachedans uit, waar iedere indiaan op een snikhete dag dat de strontvliegen van ellende op je huid bleven vastplakken, jaloers op zou zijn. Tussen lange slierten regenwater door lonkte ze naar me, haar mond open van verrukking. Terwijl ik zo gespannen stond te kijken merkte ik dat ik zat te schokken van de zenuwen, alsof ik geen tranen meer had om te janken. Ik kneep mijn ogen een paar keer snel en hard achter elkaar dicht. Haar gezicht achter de ruit veranderde in een demonisch masker van vlees. De bewegingen werden door een onzichtbare draad krampachtig uitgerekt. Schrikbewegingen. Een stuiptrekkende spin die gegeseld door striemende stralen vergeefs een web probeert te spannen. Olga, mijn dansende schim uit de wereld van verrotting. Wankelend zocht ik mijn weg naar de keuken, op het aanrecht sneed ik het brood. De achterham was niet bedorven maar aan de bovenkant zat een groene aasvliegglans. Toch liever jam. Het hoefde geen droom te zijn. Het kon altijd gebeuren. De beelden hadden zich als insectenlarven mijn hersens ingevreten en lieten zich niet meer afschudden. Het doffe gevoel zou me niet meer verlaten. Van werken kwam niets. Al maanden had ik geen opdracht meer gekregen. Dat ik een jankende kameel was in de Gobiwoestijn en uit mijn lijden werd verlost door de zuivere klanken van een Mongoolse sitarspeler, net als in de film die ik had gezien. Het was haar eerste bevalling, het kamelenwijfje was zich rot geschrokken. De veroorzaker van haar pijn trapte ze van zich af. Het jong lag gekreukeld tussen vier krakkemikkige dunne poten in het zand en jankte klaaglijk. De moeder was onverbiddelijk. Geen splintertje moederliefde. Beesten zijn soms net zo wreed als mensen. De eigenaar van de kameel besloot er een musicus bij te halen die met zijn spel haar verdriet kon doen smelten. Hij speelde en speelde tot er dikke tranen biggelden langs de magere kamelenwangen. Toen pas stond ze toe, dat haar jong op die lange staken behoedzaam aan haar tepels zoog. Intussen was mijn gezicht ook nat van de tranen want ik dacht aan Olga???s angst voor het moederschap. Hoe ze verkrampte als ze meende dat het even gevaarlijk was. Die angst was niet weg te praten. Misschien had ik een sitarspeler uit Mongoli?? moeten halen. Ik had haar niet gekoesterd, niet genoeg naar haar geluisterd, alleen de godganse dag als een jonge stier in de wei met een paarse reuzenlul achter haar aan gelopen. Ik had ervoor gezorgd dat de angst bij haar naar binnen was geslagen. Want dat het angst was geweest die haar mijn huis uit had gedreven, wist ik zeker. Waarom had ik me nooit afgevraagd wat zo???n mooie, ongeremde meid in mij zag? De triomf is aan de liefde maar de dood is onherroepelijk. Toen de troosteloosheid me dreigde te verstikken, kreeg ik het idee. Een idee waar Olga mee ingestemd zou hebben. Het stelde misschien niet al te veel voor, maar het was in ieder geval iets. En als ik me er net zo fanatiek en trouw aan zou wijden als ik van plan was, dan kon het project mij wellicht uit de leegte van deze moedeloos makende toestand helpen. In de duidelijkst mogelijke taal zou ik iedere blunder, elke flater en alle lieve dwaasheden die mij met haar waren overkomen, beschrijven. Mijn ziel openleggen. Alle zinloze daden na haar vertrek, alle uitglijers toen ik haar ontmoette, alle liefdesverklaringen en stommiteiten, alle mateloze hartstocht en wat daarna kwam. Ik moest het noteren. Verslag doen van het afschrikwekkende verval. Hoe ik had gekeken in de geopende muil van de leviathan. Ik noemde het boek TURKS FRUIT. Maar in werkelijkheid was het helemaal geen boek. Ik schreef op goedkope gerecycleerde blocnotes, waarvan het papier eruitzag alsof iemand er eerst zijn kont mee had afgeveegd. Willekeurige krabbels op losse blaadjes of op de achterkant van enveloppen, die ik allemaal in een kartonnen doos flikkerde. Met een rode lipstick had ik op de spiegel naast het bed geschreven: ???Ik heb God en de mensen beledigd, omdat mijn werken niet zo goed zijn geworden als ze hadden kunnen zijn.??? Het gipsmodel dat altijd op de plaats was blijven staan waar het hoorde, zette ik naast me, ik legde mijn handen op haar heupen. Ik had de stof zo strak om de tors gedrapeerd dat hij was gescheurd. Rode draden puilden als losgerukte aderen na een schotwond uit haar buik. Ik draaide het gips met de voorkant naar de spiegel, sloeg mijn armen om de harde tieten, drukte me tegen haar billen aan en deed mijn ogen dicht. Ik kon haar lichaam dromen, iedere welving, ieder kuiltje, iedere plooi had ik met mijn ogen en handen afgetast en in klei gevolgd. Maar steeds als ik eraan dacht, zag ik haar van haar buik tot haar halskuil geopend. Vol bloederige tentakels, gezwellen met zuigende mondjes, slijmerige slurfjes. Haar grote smachtende ogen in het marmerwitte gezicht. ???Verlos me van het kwade.??? Ik perste mijn onderlichaam tegen de rondingen, mijn hand gleed langs haar buik omlaag tot waar de venusheuvel tussen de plooien van haar dijen naar voren golfde. ???Maak als ik sterf van mijn huid trommelvellen omwille van de liefdestrom.??? De geest was vandaag gewillig maar het vlees slap. Ik schoot mijn broek aan, trok een trui over mijn hoofd, zette de tors behoedzaam terug op zijn plaats naast het bed. Het was tijd om eropuit te gaan. Buiten waaide een stevige wind. Ik zette de kraag op van mijn leren jas, stak de verkeersweg over en stapte in de oude Ford. Hij startte meteen. Ik sjouwde al een paar uur door de buurt, was de markt op geslenterd, toen ik haar in het oog kreeg. Voor de etalage van de kruidenierswinkel, een schitterende zaak met comestibles en delicatessen. Knalrode lippen in een wit gezicht. Een bleke paradijsvogel. Of ze van Turks fruit hield? Ze lachte. Ik fluisterde dat ze een vlinder was die leefde van de honing van nachtbloemen. Met een hees, kinderlijk stemmetje vroeg ze welk insect ik dan was. Onder de tropische kleurenpracht op haar ogen en mond ging een alledaags gezicht schuil, omlijst door bleekblonde haren. We liepen het koffiehuis op de hoek van de straat binnen, in het midden stond een biljart dat met plastic was afgedekt. Ik zei dat ze haar lange haren rood moest verven. ???Maakt je aantrekkelijker.??? ???Verleidelijker???? vroeg ze uitdagend. Onder tafel schoof ik mijn hand tussen haar dijen, voelde hoe vochtig ze was geworden. Ze wierp een geile blik naar me: ???Rooie vrouwen hebben altijd iets geheimzinnigs.??? Ze begon hard te lachen, haar rode mond was een exotische bloemkelk. De zwarte stamper stak als een giftige tong naar buiten. In de auto leunde ze aanhalig mijn kant op. Losjes liet ik mijn rechterhand op haar naakte dijen rusten. In het atelier zette ik meteen een plaat op. Ze trok haar jas uit, leunde tegen de vensterbank en keek me aan. ???Mooie muziek???, zei ze. ???Ken ik van de film.??? ???De componist schreef het op zijn sterfbed. Hij had kanker aan zijn endeldarm. Het ding zat vol poep en scheurde en toen hebben ze hem levend, met een buik vol uitwerpselen, in een linnen zak genaaid en in een massagraf gesmeten.??? Ze keek me vreemd aan en ik duwde haar meteen de kant van het bed op. Mijn vingers speelden met haar borsten. Begonnen gulzig te graaien. Het helse sletje hijgde van genot en terwijl ze zich uitkleedde, haalde ik de kaarsen. En de schedel. Ik drukte ze in de flessen die ik op bankjes en kisten rond het bed had geplaatst. Haar kanten onderbroekje schoof ik over de schedel. Met een erectie zweefde ik door de kamer, voor de tors bleef ik staan: ???Eredienst aan jou, lieve schat.??? Vanwege de kou was het meisje onder de dekens gekropen. Ze lag diagonaal in het bed, de ronding van haar achterwerk naar me toe. Haar lichaam leek een levensgrote suikerpop. Ik tilde de deken van haar onderlichaam, streelde haar vlezige billen. Haar naar voren gestoken mond lag als een samengevouwen papaver op het witte kussen, haar schaamlippen bewogen even kleverig alsof ze wilde gaan zuigen. Het leek wel of ze met haar achterwerk ademde. Toen ze zich week omdraaide, schoof ik tussen haar dijen naar binnen. Het vlees van haar onderlichaam deinde bij iedere beweging. Ik steunde op mijn gestrekte armen zodat ik naar beneden langs haar hele lichaam kon kijken. Log wit vlees waarin blauwe aderen woekerden. Ik voelde me verslappen, kraste met mijn nagels over haar gave borsten. Heel even zal ik mijn ogen hebben gesloten, toen ik ze weer opende, had iemand zijn handen om haar keel. De huid voelde zacht en vochtig als een murw geslagen biefstuk. Ze probeerde te gillen, haar mond met het donkere, giftige hart van haar mondholte opende zich. ???Je hebt zo???n stevige nek???, fluisterde ik. Ze kronkelde onder mijn greep, haar gezicht rood en plakkerig. Ik onderdrukte een schreeuw van pijn door mijn andere hand over haar geopende mond te leggen. Er sprongen tranen in haar ogen, die glimmend opbolden. De pekel van haar tranen maakte mij bloeddorstiger en geiler. Ik dacht dat ik braaksel rook. Vijf stoten. In vijf stoten moest ik klaarkomen. Dan was het gedaan. Ik kneep zo hard dat de spieren van mijn bovenarmen trilden. Mijn hart sloeg of mijn ribben zouden breken. Er kwam alleen nog een schor geluid uit haar mond, een raspend gezucht. Onze gezichten schoven in elkaar, een zuil van vlees met aan iedere kant een paar ogen. Onder mijn handen verslapte ze, haar arm viel over de bedrand. Ik spoot. De handen hadden de nek losgelaten. De moeten zaten diep in haar vlees. Ik stond van het bed op, stak mijn hoofd onder de kraan in de gootsteen en terwijl ik naar de plaats liep waar de handdoek hing, sijpelde het water uit mijn haren langs mijn nek in mijn trui. Heel rustig was ik nu. Ik heb weer adem, dacht ik. Haar slome, klamme lichaam rolde ik in het laken. Mijn atelier stond in een rustige buurt, tegenover een speelplaats met een hek eromheen. De lichamen achter in de Ford leggen, was nooit een probleem geweest. In de goot lag een waterige, dikke straatmus waar de vuilnisauto drie keer overheen was gereden. Terug in het atelier schoof ik onder de dekens naar het midden van het bed. Mijn hand gleed over de plaats waar het meisje had gelegen. De plek was nog lauw. Ik koesterde me aan haar lichaamswarmte. Morgenvroeg als de stad nog gehuld was in mist en stilte, zou ik mijn offer naar haar toe brengen. De grond was keihard nu. Elke keer moest ik de kuil open hakken met een houweel. Mijn nagels waren zo ver afgesleten dat ze klopten van de pijn. De laatste keer strooide een treurbeuk, geschud door de wind, een regen van glinsterende staafjes ijs naar beneden. Het bevroren water in de sloot was loodgrijs. In een strenge winter zou je een dode langer bij je kunnen houden. Net als de verliefde Johanna die jaren rondzeulde met het verrotte lijk van haar overspelige echtgenoot. In een kist met lood. Als de kuil diep genoeg was, schoof ik de vochtige baal tussen de anderen. Bij alle wendingen stribbelden de vrouwenlichamen in hun stramheid tegen. Er bewoog niets achter de struiken. Voorzichtig ging ik ernaast liggen en zocht tussen de witte doeken tot ik haar schedel voelde. Ze was niet meer alleen. Nooit meer alleen. Mijn liefste schat lag in een bed van vlees. Ik hees mezelf uit de grafkuil, pakte een hand klonterige aarde en liet hem met een straal over de witte hompen lopen. Het maakte een hol geluid. Haastig schepte ik de kuil weer vol met de grond die ik ernaast had gegooid. Toen ik klaar was, stond het zweet kleverig in mijn hand. Ik kon gewoon door het hek de begraafplaats aflopen. Er kon niets gebeuren. Godverdomme, er kon me niets gebeuren. Zonder Gods wil viel er geen mus.