Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Poëzie verkoopt niet. Over het vaakst gedrukte Nederlandstalige gedicht ooit

Verschenen in: Literatuurdragers

Vermoedelijk heeft iedere Nederlandse volwassene aan het eind van de twintigste eeuw het vaakst gedrukte Nederlandstalige gedicht meermaals – bewust of onbewust – in handen gehad. Sterker nog, het zat waarschijnlijk tussen 1997 en 2002 dagelijks in iedereens tas of broekzak. Het gedicht is geen canoniek gedicht en de auteur is geen canonieke dichter. Poëziecriticus, docent, essayist en dichter Arie van den Berg (1948) schreef het gedicht ‘IJsvogel’ in opdracht van de Nederlandsche Bank. Het werd gedrukt op het laatste tienguldenbiljet dat in 1997 werd verspreid, toen het al bekend was dat de euro in 2002 de gulden zou vervangen. De oplage van het biljet, en dus ook van het gedicht: 325 miljoen.

Onderzoek naar poëzie op tekstdragers kan verschillende insteken en doelen hebben; een sociologische insteek kan bijvoorbeeld de functie en circulatie van gedichten in een bepaalde tijd in een bepaalde gemeenschap onderzoeken, een historische insteek kan het gebruik van verschillende dragers door de eeuwen heen onderzoeken, een poëticale insteek kan de motivaties van dichters onderzoeken om gedichten buiten het boek te publiceren en een institutionele insteek kan de rollen van instituties en de hang naar commodificatie van poëzie onderzoeken (bijvoorbeeld de verkoop van gebruiksvoorwerpen met gedichten, zoals kussenslopen en tassen). In deze bijdrage wil ik laten zien hoe een tekstanalytische benadering van een gedicht gecombineerd kan worden met een analyse van de drager van het gedicht. De bestudering van die relatie kan laten zien hoe de materialiteit van een drager bijdraagt aan de betekenis van een tekst.

Jaap Drupsteen, die de laatste reeks guldenbiljetten ontwierp, beschouwt ‘zijn tientje’ als zijn meest succesvolle ontwerp. Hij koos ‘vogels’ als thema voor zijn reeks en ontwierp watermerken van de verschillende vogels als authenticiteitskenmerken. De Nederlandsche Bank wilde echter ook ‘een publiekstekst’ op ieder biljet, in de vorm van ‘een minitekst’ die bij het kopiëren zou verdwijnen. ‘Laat het dan een mooie tekst zijn’, dacht Drupsteen, vertelde hij enkele jaren later aan De Groene Amsterdammer. Op de briefjes van duizend, honderd en tien moesten respectievelijk gedichten komen te staan over de kievit (waarvoor Koos van Zomeren werd gevraagd), de uil (waarvoor een gedicht van C. Buddingh’ werd gekozen) en de ijsvogel. Voor die laatste vogel kon geen geschikt gedicht worden gevonden. De Nederlandsche Bank ging bij het Letterkundig Museum te rade, dat aanraadde de ‘virtuoze vogeldichter’ Arie van den Berg te vragen. De dichter had drie weken de tijd om een gedicht te schrijven; een oogwenk vergeleken met de drie jaar die Drupsteen kreeg om het ontwerp te maken en een flinke uitdaging voor een dichter die gemiddeld 1,5 gedicht per jaar schreef. Maar het gedicht kwam er en het werd het vaakst gedrukte gedicht in de Nederlandse geschiedenis. Eén van Van den Bergs studenten contacteerde de Guinness Book of Records. Ze erkenden dat het gedicht inderdaad een recordoplage had, maar omdat Van den Berg niets had bijgedragen aan de enorme verspreiding kon het helaas niet worden opgenomen in hun database.

Het vervolg van deze tekst lees je in de papieren versie van DW B 2016 2.