Op deze pagina's is het archief van DW B terug te vinden. Voor de actuele website ga naar: http://www.dwb.be

Kousan

Auteur: Tijl Nuyts

Op zijn gezicht staat getatoe??erd dat hij voor negentig procent uit woorden bestaat. Ik zie de inkt over zijn wangen dansen terwijl hij met een grimas het woord ???blauw??? scandeert; om de een of andere reden is hij ervan overtuigd dat benoemen bewaren betekent. De Schotse vlag wordt voor zijn tollende ogen uitgesmeerd tot een dikke, vulkanische pasta, wit-blauw, als de tegeltjes in de keuken. Hij ligt op zijn rug naast de vijver en herhaalt het woord als een mantra, minutenlang. ???Blauw, blauw, blauw, blauw, blauw ?????? De eenden en ik zijn de enige getuigen. 

Ik zie alles opnieuw. De roltrap brengt me met iedere seconde dichter bij de oppervlakte. Terwijl ik naar boven glijd, de trolley in de linker-, de kist in de rechterhand, zie ik het standbeeld beetje bij beetje verschijnen. Eerst de hoofden, dan de armen, de romp, de benen. Een man en een vrouw met reusachtige lichamen van diepbruin brons. De man draagt een maatpak en een koffertje, de vrouw een jurk en naaldhakken. Er hangt een stilte in hun blinde ogen, hun hoekige lippen raken elkaar net niet. Ik loop langs hen heen, het duo bekijkend vanuit kikkerperspectief; een bronzen rots in een zee van lawaai en leven. Man en vrouw negeren de treinen, de kakofonie van stemmen, de onophoudelijke mars van schoenen en wieltjes. Alles behalve de lippen wordt vergeten. Wordt het een welkomst??? of een afscheidskus?

Wanneer ik de hal uitloop, voel ik hoe het de stad is die in me binnendringt en niet andersom. Ze grijpt mijn hoofd met beide handen beet en drukt een brandende kus op mijn brein. Ik kom tot stilstand op het voetpad en hoor hoe de straat me groet in de lach van de meeuwen, in de jassen van de zwervers, in de veeg kleuren van auto???s, taxi???s, bussen. Ik zet de kist neer en houd mijn rechterhand voor mijn ogen. Zonlicht vloeit door mijn vingers als een lek geprikte eierdooier; het licht likt en plakt, glipt mijn pori??n binnen als een shot morfine. Ik open de kist. Het eerste wat ik moet doen is geld verdienen. Toch ten minste genoeg om een sandwich te kunnen kopen.

Hoewel ik het nooit heb zien gebeuren, kan ik me perfect voorstellen hoe Peter Harper aan de kinderachtig kanariegele keukentafel gaat zitten om verzen op te halen uit een put helder water. Het licht van het peertje schuin op zijn korrelige gezicht, hij gebogen over het schrift, jachtig schrijvend. Voor hem, naast de pennenzak en het pak printpapier, liggen de maanstenen die hij aan de meisjes op het plein verkoopt. Ik zie dat hij de balpen losjes vastheeft en lukraak kruit in het schrift schiet. Woord wordt vlees. Hij schrijft van een tijd toen er nog geen tijd was, van toen hij appelen at met de glazen herten. Nee, slecht. Trekt op niets. Dat staat op zijn gezicht te lezen. Ik zie hem ploeteren. Elke avond probeert Peter parels te stelen uit de modder maar het enige dat er na lang gehurkt met snuit en poten woelen uit tevoorschijn komt is stront, stront en meer stront. Ik kijk toe. Afgezien van het ritselen van het schrift is alles stil. De pen weekt pas los van het blad wanneer hij Ben dronken de gang hoort instommelen. Een meisjesgiechel, een deur en dan weer stilte. Peter drukt de balpen opnieuw door het blad, dieper de modder in.

Stromen voorbijgangers, reclameaffiches, het staccato van schoen op steen, schoen op steen. Ik voel weer hoe ik mijn kin op de viool leg, hoe de paardenharen strakker spannen naarmate ik de strijkstok aanschroef. Een jaar geleden speelde ik nog in het Armeens Filharmonisch Orkest voor het kruim van de bevolking, nu voor de voorbijgangers op de trappen van de metro. Ik neem alles opnieuw in me op. V????r me de geopende kist, munten als volle manen op het velours, onder me het gedaver van duizenden mensenbenen in de buik van de stad. Ik begin. Goeie ouwe Prokokjev zingt van cherubijnenmessen en vrouwen met hennabloemen in hun haren. Een vrouw en een kind blijven luisteren. Een ouder echtpaar hapert op de trappen en stopt met praten. Niet ver van hen vandaan staat een jonge man tegen de muur aangeleund, de toppen van zijn schoenen naar elkaar gericht. Zijn hoofd doet me aan een hondenkop denken ??? komisch langwerpig, ongeschoren en dan die natbruine, grote ogen met lodderig blauwe wallen, knipperend.

Ook nu, staand in de woonkamer voor het raam, met de wodka als een bel winter tollend in het glas, zie ik hoe Peter zich losmaakt van de muur en, de voeten clownachtig naar elkaar gericht, naar me toe sloft terwijl ik de viool opberg en de munten in mijn jaszak giet. ???Je speelt erg goed??? of iets dergelijks. Ik versta de woorden niet maar zie wat de roze mond plooit en toont: twee rijen scheef wandelende tanden, een tabakstong en zinnen in de verzonnen taal van de spoken. Ik glimlach, doe alsof ik begrijp wat hij zegt. Hij wijst op zijn borst. ???Peter Harper.??? Ik houd mijn hoofd schuin, knik en antwoord: ???Kousan Deyrmenjian.??? Hij zegt nog iets, lacht opnieuw en gidst me de mond van de metro uit. Hij neemt me mee naar een caf?? waar hij me trakteert op brood met boter, bier, nog brood; tot ik niets meer op kan. En alle munten zitten nog in mijn jaszak.

Ik deel een klein appartementje met een Italiaan, een Duitser, een Zweed en een Belg. We slapen in kamertjes met een tapijt van een onbestemd groen en delen een lawaaierige keuken. Mijn kamer kijkt uit op het park. Bomen verdringen zich voor het raam terwijl ik bij het krijtwitte licht van de tl-lamp de gestolen partituren lees. Elke noot is een kus, een kogel, een knal, zoals ooit, in oude brieven over een verschroeiende zon, een slaapzak in een koud, houten huisje, het glimmen van de zee voorbij het kippengaas.

Wanneer Peter de broek van het meisje afstroopt ziet hij niet haar bleke dijen maar een pelikaan die zijn sneeuwwitte borst openhaalt aan zijn snavel, zich voorover buigt in het nest en zijn snaterende kuikens bloed te eten geeft. Geduldig diept hij druppel per druppel op uit de rode bloem van de wonde. Peter hoort geen woord van wat het meisje kreunt maar zakt weg in het donker van een langgeleden nacht met een Spaanse schizofrene non: lippenstift, roestkrullen, ijsblauwe ogen. Eerst wat plagerijen, gecroonde sonnetten van Quevedo, dat soort onzin; dan haar ademhaling van heel dichtbij en een withete kus die de kracht van haar knetterende hemisferen ontketent. Het meisje met de bleke dijen ??? Sarah, Jordan, Daisy? ??? vloekt, slaat hem vol in het gezicht en duwt hem de portiek uit. De pelikaan en de non zeilen weg. Ik beeld me in hoe ik vanop een afstand toekijk hoe Peter zijn broek ophijst en door het steegje wandelt, de hoofdstraat in. Ik zie hoe hij omhoog kijkt naar de hemel, zoals zijn vader, die, wanneer hij ???s nachts in M??laga op het balkon ging zitten zijn hoorapparaat uitzette en zich compleet verloor in het toonloze zoemen van de sterren, urenlang, terwijl onder hem het zwembad van azuur naar zwart verkleurde. Waarom? Misschien omdat het sterrenluisteren hem afleidde van de job, het zwart geld, of van de kanker die zich als een roos in zijn buik ontvouwde. Ik weet het niet.

Regen. De straat lijkt een kathedraal; de lantaarnpalen dragen sputterende vlammen. Over het zwarte wegdek schuift een processie van wachtende auto???s, het licht van de koplampen versplintert tot naalden. In gedachten volg ik Peter het hele eind langs het park naar het blok waar hij woont. Op het moment dat hij het kaartje voor het oog van de sensor houdt en de deuren openzwaaien, besluit Peter om morgen niet naar de les marketing te gaan. Geen tijd; om elf uur gaat hij naar het metrostation. Trap op, deur open, kamer in. Kleren vallen ????n voor ????n op het tapijt. Hij kruipt het bed in en valt onmiddellijk in slaap. In de zilveren diepten van de spiegel aan de muur staat een man met een viool, zijn ene oog toegeknepen, de viool op Peter gericht als een geweer.

Ik stem de do en neem nog een slok. Een jaar geleden heb ik, tot ongenoegen van H??l??ne, besloten geen dorst meer te verspillen aan wijn; als ik wil drinken, drink ik nu wodka. De do klinkt helder door de woonkamer. Mijn dochter slaat het fleece dekentje van zich af. ???Je vais au lit. Je dois me lever tr??s t??t demain matin.??? Streepje tandvlees boven de tanden, grote, donkere ogen. ???Bonne nuit???, ???Bonne nuit???, ???Bonne nuit???. Ze staat op, licht als een kat, en loopt de woonkamer uit. Ik kijk haar na, leg mijn viool op de salontafel en ga naast H??l??ne zitten. Gisteren heb ik Manons dansvoorstelling gezien. Ingekapseld in rood pluche keek ik toe hoe ze over het podium dook, viel, vloeide. Onwillekeurig deed haar manier van dansen me denken aan hoe het meisje dat ik twintig jaar geleden op de Magdalenabrug had ontmoet bewoog in het glas-in-lood licht van de discotheek. Blauw, rood, groen; slangen van kleur over haar armen, benen, rug. H??l??ne trekt me naar zich toe. Door het glimmende gordijn van de motregen zie ik mezelf door de straat wandelen. Langs huizen van zand, azuur, pistache, de hoek om, de straat over. In een smal rijhuis vol gefluisterd Italiaans wacht in een kamer een slapende panter met lippen van koraal. Gek hoe huid onthoudt; nu H??l??ne over mijn borst streelt, fluwelen woorden fluisterend in mijn oor, kan ik de bevende aanraking van de panter opnieuw voelen, alsof alles echt was. 

Daar zit hij weer, woorden uitzwetend. Ik kijk toe vanuit de kleerkast terwijl de zon op goed geluk over het blad likt, als een gouden hondentong, smeltend wanneer hij het blad aanraakt. Een eerste regel: ???De dame op de duin mist het rode zand, zegt ze.??? Kak. Peter weet niet hoe hij moet afdalen in de kuil waar hij nooit is geweest. Hij schrijft niet over de klok in het klaslokaal, over de schrapende stoelen. Niet over de betonnen speelplaats, lam onder een deken van sneeuw, zo stil dat je er enkel de geur kan horen. Hij schrijft over alles behalve de schoolpoort, de auto, zijn zus op de achterbank. Loopt hij over de speelplaats, meegetrokken door een arm? Zit hij zwetend op de bureaustoel en ademt hij water, knipperend met blinde ogen? Misschien staat hij in een kamer en ziet hij de sterrenluisteraar liggen in het bed, doof, achter een sluier van slangetjes; spaghettislierten in snoepkleurtjes. Misschien ziet hij een gezicht wit als de vergelijkingen van krijt een uur geleden. Een mond van een misselijkmakend flessengroen als een schoolbord vol vegen. Peter kan niets aanraken, niets zeggen, alleen maar glimlachen. Hij schrijft geen zin, geen woord, geen letter. Niets. Het schrift gaapt hem aan, een witte kerker. Glurend door het verzonnen sleutelgat van de kast zie ik hoe Peter naar de lege lijnen kijkt. Achter hem, in het kader van het zonovergoten raam, snellen eekhoorns in wintertruien van as en roest over de takken. Peter eet een maansteen, drinkt een slok koffie en geeft zich over aan een onderhuids schaduwspel, aan de caleidoscoop van gedachten die onder zijn fontanel glibbert. Hij lacht, zijn tong een stuk leer in zijn mond. Wanneer hij na een eeuwigheid opkijkt, ziet hij hem in de deuropening staan, in een lange jas: Alfred Tennyson,. Aan zijn arm een jonge vrouw met kort, witblond haar met een streep ossenbloed erdoor. Tennyson kijkt naar een onbestemd punt even boven Peters oor; de vrouw kijkt recht in Peters ogen. Hij kan in haar blik lezen hoe ze hem zal noemen, later. Maanziek. Koekoeksjong. Even beweegt er niets, dan duwt Tennyson haar de kamer in. Peter kijkt bewegingloos toe hoe ze haar jas en trui uitdoet en op het bureau gaat zitten. Haar schaduw glipt met de koffie zijn keel in. Verboden nachtegaal, heiligentong.

Op de vraag in welke oorlog hij gevochten heeft antwoordt Peter niet. Hij kijkt weg door het raam, zijn blik gefocust op het licht dat zich als bleekwater door de bladeren vreet.  Hij verandert van onderwerp, zoals hij altijd doet, begint opnieuw over woorden terwijl ik het bier op mijn lippen proef ??? niets vergeleken bij de wodka die nu door mijn aderen raast. Hij is bang van enjambementen, zegt hij. Hij wil geen stops, geen breuken; hij verlangt naar ????n enkele regel die eeuwig doorloopt, als een Amerikaanse highway die tussen rode stenen voortsnelt, ononderbroken, het schuim van de Atlantische Oceaan induikt en zo de wereld rond, en opnieuw, en opnieuw en opnieuw, tot het einde der tijden; de slang die zich in de staart bijt. Ik begrijp er niets van maar glimlach, zoals altijd, en drink. Gek eigenlijk, Manon zei me gisteren iets over Rimbaud en hoe die omging met ???la discordance entre les limites du vers et la syntaxe???, haar donkere ogen dansend over het aanrecht terwijl ze in de pasta met aubergine roerde. Over Franse literatuur weet ze alles, maar haar Armeense wortels snokt ze elke dag een centimetertje meer uit de grond. Ik probeerde haar zover te krijgen Armeens met me te praten maar ze weigerde, bleef stug verder roeren en antwoordde zoals altijd in de taal van haar moeder. In tegenstelling tot No??mie heeft Manon enkel losse woorden onthouden. De gapende ruimte tussen de enkele woorden die ze wel kent vult ze niet zelf in, zoals Peter gedaan zou hebben. Peters woorden. Als hij geblowd had kon Peter de woorden over straat zien lopen of tegen de gevels aan zien zitten, gekleed in tweed jasjes, met letters als wolken melk in hun door cataract aangevreten ogen. Op zulke momenten ging hij ondanks mijn protest met hen praten, hurkte hij naast hen neer op het voetpad en nam hun handen vast, sprak over brown en white, over zonsverduisteringen, over Avalon. Peter en zijn woorden. Ik zie zijn lelijke mond opnieuw, de zieke fonkel in zijn ogen, het schuim in zijn snor. En dan zie ik, helder, alsof het tafereel zich vlak voor mij op de salontafel afspeelt, de rat in het wiel. Deze hele avond, de wodka, de herinneringen en H??l??nes kussen worden samengeperst in het fluweelzwarte rattenlijfje met pootjes in de kleur van mensenhanden. Het rent in het groene, plastieken rad dat door een ronkend motortje wordt aangedreven, vlokken zaagsel opschoppend, zijn hartje als een vederlicht mechaniekje zinderend onder zijn pels. Overmand door onmacht of uitputting dooft het licht in de gitzwarte oogjes uiteindelijk, zoals iedereen stiekem had zien aankomen. De twee onderzoekers staan op een afstand te kijken. ???Wow. Dat is zielig???, zegt de linkse. De rechtse glimlacht, schudt zijn hoofd. ???Nee. Zo zit het gewoon in mekaar.???

Ik sta opnieuw op het voetpad langs het Zuidpark, de zon tikkend achter mijn oogleden, mijn viool als een loop gericht op de wolken. Ik speel. Ik zie de man achter het raam met de typemachine, het hobbelpaard en de pop. Ik zie het meisje met de gele trui dat Duitse hemden strijkt in de keuken. Mijn ogen zijn open wonden. Wodkakristallen tussen mijn en haar tanden. Ik probeer het meisje te vangen in mijn spel, maar als een Houdini in pantervel ontsnapt ze telkens weer. Ik voel me bijna als Peter die, zeker weten, op dit eigenste moment woorden probeert te vangen met een vlindernet vol gaten. Ik speel en probeer te begrijpen hoe het licht hier danst, hoe de wind hier proeft. Ik faal natuurlijk, maar ik kan er beter mee om dan Peter. Denk ik. Hij is eindeloos voorzichtig, doodsbang dat de stad helemaal zal verkruimelen wanneer hij haar aanraakt in het schrift; haar inwoners, haar torens, de rivier, alles wordt papier. Is het de aantrekking tot een wereld van verzen die hem keer op keer verplicht tot proberen? Of is het de walging die hem ooit de aula uitdreef en hem brakend achterliet boven het glinsterende wit van de lavabo? Ik denk niet dat hij het zelf weet. Maar ik weet dat hij liegt.

Vijfentwintig oktober. Terwijl Peter zich dood schrijft aan de keukentafel speel ik. Ik probeer te spelen zoals ik dat die woensdagavond deed met Haik in de concerthal van Yerevan, voor de grote halve cirkel van het raam. Meer en meer voorbijgangers blijven staan, tot een kudde van meer dan dertig mensen de wijn van mijn gestolen partituren drinkt. Ik voel opnieuw hoe ik de viool het allemaal laat uitschreeuwen: losse flarden over granaatappels, over zwanenzangen, over machines waarin een hart klopt dat overloopt van sterrenhemelen zwanger met lichten en koortsige bliepjes. In de barenswee??n van de snaren weerklinkt opnieuw Peters wroeten in de modder, op zoek naar onbestaande parels, de gezichten van Bill Evans en de ingebeelde hoertjes met een gruwelijk laag IQ. Ik zie het opnieuw in haar ogen: in het zalven en slaan van de sonate hoort het publiek de vuurrode verzen die op dit moment van Peters lippen vloeien, samen met het spuug en de slierten braaksel, bijna fosforescerend door de elektrische taal die erdoorheen knettert. Ik sta op uit de zetel (H??l??ne is in slaap gevallen), ga voor het raam staan en hoor hoe Peter lacht, schreeuwt, stikt in zijn schrijven. De mensen kijken toe, luisteren, genieten, hangen aan de lippen van de snaren, gaan blind mee in de dove oceaan van noten. O, stel je voor hoe je een hele stad lamlegt met een emissie van geluid, uit de buik, de brul van een prehistorisch zeedier, een satellietsignaal, een collectieve schreeuw van beelden op de laatavondtelevisie: van kristalheldere HD naar witgrijs, kakelend ruis.

Ik speel de laatste noot en terwijl ik buigend het applaus in ontvangst neem, zweetdruppels als parels op mijn voorhoofd,  beseft elke vezel van mijn lichaam wat er met Peter is gebeurd. Net te laat.

Ik loop door de schuifdeuren de beijzelde binnenplaats op. De ramen van de studentenflats volgen zwijgend mijn traject langs de vijver naar de deur. Mijn stappen echo??n tegen de muur aan en vallen als geschoten spreeuwen in de lege bloembedden. Ik weet dat het te laat is, maar toch wil ik het honderd procent zeker weten. Daarom heb ik voor ik vertrok de twee boeken die ik nog terug wilde brengen in mijn rugzak gestopt: als excuus, een goedkope truc om mijn zingende kop rustig te houden terwijl ik de trap oploop en de eerste en de tweede deur open bonk. Ik loop over het tapijt naar binnen en vind niemand in de kamer, niemand in de keuken. Enkel wapperende gordijnen en op de gele tafel een thermos koffie, vijf pillen en een leeg schrift.

Ik weet dat ik mezelf niet hoef te overtuigen dat hij meegenomen is. Vorige week zei hij dat hij de avond voordien aangevallen en bestolen was ??? geld, fototoestel, laptop weg. Ik zie opnieuw hoe hij voor me zit, de handen weerloos op tafel. Zijn hoofd bleek, bijna transparant. Een huid die van binnenuit verlicht wordt. Het lijkt bijna alsof ik mijn vinger door zijn hoofd zou kunnen duwen, als door gelatine, door het vlees en de schedel, recht in de po??tische hersenen. Kortsluiting, en dan de violen van Stravinsky natuurlijk, aanzwellend in onderdrukte triomf. Ik loop naar buiten. Peter ligt niet meer naast de vijver, verwenst the fucking cosmos niet, huilt geen ???blauw, blauw, blauw???. De binnenplaats is volstrekt leeg, afgezien van de eenden en ikzelf. En de schim van de panter, natuurlijk, draaiend langs mijn benen. Ik staar door het raam naar de tuin en giet de laatste geut wodka naar binnen. Ik voel de adem niet meer in mijn nek dus ik doe alle lichten uit en ga slapen.

 

Met deze tekst was Tijl Nuyts laureaat proza van Babylons Literaire Prijs 2014.