Reportages
Op 7 oktober 2017 was het vijf jaar geleden dat Ivo Michiels overleed. Lars Bernaerts en Sigrid Bouset vroegen aan acht auteurs en aan zijn echtgenote om hun geliefde auteur sprekend in leven te houden.
Op zondag 8 oktober om 11 u. werd dit huldenummer van DW B ...
Leve het oude Indië! Of wie is Pauweltje Winser
Leve het oude Indië! Of wie is Pauweltje Winser?
‘Havelaar doolde arm en verlaten rond. Hij zocht …’
En dan, waarde lezer, schuif ik, Multatuli ‘die veel gedragen heb’, mijn befaamde hoofdpersoon terzijde en neem zelf de pen op. Ik, Multatuli, makelaar in koffie die woont op de Lauriergracht, no. 37, klaag de Nederlandse staat aan, die roofstaat aan de grauwe Noordzee want dat zijn me daar een stelletje protestantse geldjagers en zondige gelovigen.
Luister maar eens wat ik, Multatuli (zo’n naam, dat durft niemand in het benauwde Nederland) de Nederlandse koning Willem Den Derden in het gezicht slinger, die hooggeplaatste uitbuiter van dat fijne, goede, oude Indië zonder wiens gekruide vruchtbaarheid en theebloeiende rijkdom Nederland een armzalig landje zou zijn, ontdaan van de trots der steden als Amsterdam, Hoorn, Dordrecht: ‘Aan U durf ik met vertrouwen vragen of ’t uw keizerlijke wil is:
Dat Havelaar wordt bespat met den modder van Slijmeringen en Droogstoppels?
En dat daarginds Uw meer dan dertig miljoenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?’
Met die woorden is Multatuli beroemd geworden. Hij smeedde een zin als een slagzwaard. Hij knoopte een striemende zweep. Hij wilde een galg bouwen voor Willem Den Derden, Koning, Groothertog, Prins …
Weg met die arme Havelaar en ik, Multatuli, neem het woord.
Nu ik als schrijver van Max Havelaar of De Koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij, die arm, vernederd en berooid in een Brussels hotelletje mijn Havelaar schreef zo eind jaren vijftig van de negentiende eeuw, toch de pen opneem en mijn werkelijke persoonlijkheid bekendmaak, moet ik iets bekennen.
Ik ben helemaal niet Multatuli of Eduard Douwes Dekker, ik schreef de wereldberoemde roman-die-geen-roman-is Max Havelaar helemaal niet. Dat is scherts, operette, toneel.
Ik zeg wel dat ik een afkeer heb van romans, poëzie en theater, dat ik niets wil dan waarheid en gezond verstand.
Maar dat klopt niet.
Decennialang heb ik lezers en vooral literatuurhistorici een loer gedraaid. Iedereen leefde in de veronderstelling dat Multatuli deze pamfletachtige roman had geschreven. Maar dat Multatuli zijn hoofdpersoon wegjaagt en het woord neemt, is een fantasierijke vondst van mij, wat u zegt, een trouvaille.
De ware schrijver van Max Havelaar is niemand minder dan Pauweltje Winser.
Wie is Pauweltje Winser? In de hooggeleerde stukken over Multatuli, zelfs niet in biografieën, wordt over Pauweltje Winser gerept. Is Pauweltje een meisje of jongen? Hoewel in Pauweltje de siervogelnaam ‘pauw’ schuilt, denk je al snel aan mooi en schoon, een meideke dus, maar het is toch een jongen. Pauwel is een jongensnaam.
Wat een omissie, wat een Droogstoppelachtige misser, als u weet over wie ik het heb.
Het ‘Eerste hoofdstuk’ telt twee alinea’s; een korte van zevenentwintig regels, althans in de editie van 1972, de 11e druk, bezorgd door hoogeerwaarde dr. G.W. Huygens en uitgegeven door Ad. Donker te Rotterdam. En daarna een hele lange alinea.
Scherpzinnige lezers hebben kunnen weten dat de echte schrijver Pauweltje Winser is, want hoe begint alinea twee? Met de overtuiging, gesteld in gebiedende wijs: ‘Ik zeg: waarheid en gezond verstand, en hier blijf ik bij.’
Dan valt de schrijver uit naar de kinderversjesschrijver Hieronymus van Alphen, die de jeugd maar verzinsels op de mouw spelt. Of hij hekelt het theater. Dit zedenbedervende genre. Met wat klatergoud en wat behangpapier ziet alles op het toneel van de schouwburg er aanlokkelijk uit. Zelfs als toneelmensen armoede willen voorstellen, is hun voorstelling altijd leugenachtig. Een meisje bijvoorbeeld wier vader bankroet ging, werkt om de familie te onderhouden. Heel goed.
En daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu eens de steken die ze doet gedurende het hele bedrijf. Ze praat, ze zucht, ze loopt naar het venster.
Werken doet ze niet. De familie die van deze arbeid moet leven, kan hiervan niet rondkomen. Zij is de heldin. Ze heeft verleiders de trap afgegooid en gaat toch trouwen met haar eerste minnaar, een in Indië rijk geworden schuinsmarcheerder. Geeft dit niet valse denkbeelden van deugd? Alles gekheid en leugens!
En over van Alphen heet het: ‘Maar ik heb Van Alphen nooit gezien. Hij was al dood, geloof ik, toen hij ons vertelde dat mijn vader mijn beste vrind was – ik hield meer van Pauweltje Winser, die naast ons woonde in de Batavierstraat – en dat mijn kleine hond zo dankbaar was.’
Hier staat de werkelijke schrijver van het meesterwerk Max Havelaar tussen koppeltekens. Hij heet dus Pauweltje Winser. Die dankbare, kleine hond van Eduard hoorde hij dikwijls dwars door de muren heen akelig blaffen en keffen.
En hij woonde naast het kleine Eduardje Douwes Dekker in de Batavierstraat. Die straat bestaat niet meer. Wel is er de Nieuwe Batavierstraat die loopt tussen de Nieuwe Uilenburgerstraat en de Oude Schans op het Uilenburger Eiland dus. In Oud-Amsterdam. En dan wel aan de oostelijke zijde van de binnenstad. Hé, dat is aardig. De Lauriergracht ligt juist aan de andere zijde van diezelfde binnenstad, en wel ten zuiden van de Jordaan.
De vrienden vroegen zich weleens af waarom de Hartenstraat, gelegen in de Jordaan-Zuid, zo heette. Waarom was het niet Hartéstraat of Hértenstraat? Bovendien ondervonden de beide jongens in die buurt weinig hartelijkheid en ze troffen er geen hertenbeesten aan, ‘schoon er iemand woonde die kippen verkocht en dus poelier genoemd werd, wat kachelmaker betekent’.
Eduard Douwes Dekker is Multatuli en Multatuli is Pauweltje Winser.
Multatuli heeft nog een pseudoniem, en dat is Woutertje Pieterse. Nooit heeft een van de schriftgeleerden ingezien dat Multatuli’s zelfportret dat Woutertje Pieterse heet evengoed Pauweltje Winser had kunnen heten. In elk geval is het aantal lettergrepen gelijk, en ook de ritmiek van de namen. Soms kan er nog van alles worden ontdekt in literatuur die als ‘van vroeger’ wordt beschouwd.
Pauweltje Winser van wie de Eduard hield, liep net als zijn buurjongen door Amsterdam in korte broek, des zomers dan. Hij heeft een eigenwijs voorkomen, sproeten, een stug kapsel van melkboerenhondenhaar. Hij draagt een boezeroen of kiel, heeft soms een pet op. Samen met Eduard zwierf hij door Amsterdam, liefst in noordelijke richting waar de Oostelijke Eilanden zijn, de aangeplempte gronden boven de Oostenburgergracht waar timmerlui en botenmakers dagelijks in de weer zijn om schepen die op de Verre Oost varen van de werven te water te laten. Het wemelde daar in die tijd van de kroegen.
Hier begonnen de jongens te dromen van reizen, van de wereld achter de horizon. Bij de Groenwerf op het Wittenburgereiland zochten ze naar stukken hout en spijkers, waarmee ze een eigen kleine boot bouwden. Een restant zeildoek van de zeilmakerij aan de Dijksgracht voltooide het bouwsel.
Veel meer dan Eduard was Pauweltje de dromer. Eduard was, ik zeg het maar eerlijk want nu ik geen Multatuli meer heet, kan ik openhartig zijn, een tikkeltje bang. Op een keer werd hij door een bootsman achternagezeten omdat hij een stuk koperdraad van de werf had gestolen, en nooit eerder zag ik een jongen zo voor zijn leven rennen. Eduard onderscheidde zich niet echt van de andere schooljongens; net als zij was hij graag in de weer met stuiters, atlassen en wereldkaarten. Hij begon eens een opstel met een hooghartig gegeven, zoals alle jongens dat doen: ‘Ik heet Eduard Douwes Dekker en woon in de Batavierstraat in Amsterdam naast Pauweltje Winser. Batavierstraat 4, welteverstaan, Uilenburger Eiland, Amsterdam, Noord-Holland, Nederland, Europa, De Gordel van Smaragd, Wereld, Heelal, Sterrenstelsel, Zwervend Hemellichaam, Melkwegstel der Ideeën, Universum, Gods Rijk.’
De jongens zaten vaak over wereldkaarten gebogen. Eduard wees met zijn wijsvinger de routes aan die de schepen naar Indië volgden. Hij kende de eilandenreeks uit zijn hoofd, van Sabang tot Merauke. Hij zei daarginds weleens te willen gaan kijken. Dan droomde de jongen in korte broek Pauweltje met hem mee. Ze zaten op de Latijnse school.
‘Daar zijn palmbomen die tot in de hemel groeien. We klimmen erin en halen de kokosnoten eruit, die laten we op de grond vallen, dan barsten ze open’, fantaseerden ze. ‘Onderweg komen we vast zeerovers tegen, die gaan ons enteren. Dan slaan we terug met onze pikhaken en bijlen en roven de zeeroversvlag van hun boot. Die binden we aan onze mast. Dan zijn wij de schrik van de zeven zeeën.’
Amsterdam was de jongens al snel te klein, al deed de wind over het IJ de golven kruiven en keken ze op naar de Westertoren, die trots naar de hemel wees. Ze legden het hoofd in de nek. Als Pauweltje ’s avonds na een dag vol omzwervingen thuiskwam, dan haalde hij een schoolschrift met lichtblauwe lijntjes te voorschijn en stelde hun belevenissen op papier. De eerste paar keer zweeg hij hierover tegen zijn vriend, maar op een keer kon hij niet langer verzwijgen dat hij noteerde waar ze geweest waren, wat ze hadden gedacht en over welke reizen ze droomden.
Eduard reageerde verbaasd. ‘Ik doe hetzelfde, ik steek ’s avonds een kaars aan en neem een pen in de hand.’
‘Zullen we er eens om wedden wie van ons het mooiste schrijft?’ vroeg Pauweltje hoopvol.
‘Schrijven is toch geen wedstrijd?’
‘Nou, dat kunnen we ervan maken.’
Maar Eduard wilde dat niet. Hij was bang te verliezen van Pauweltje Winser, van wie hij toch zoveel hield. Hij gaf zijn dankbare hond telkens wat te eten. Daarom was die hond dankbaar. Zo draait de wereld in cirkels rond.
De jongens werden samen volwassen en Eduard Douwes Dekker, die de zoon was van een zeekapitein, vertrok op zijn achttiende jaar met zijn vader naar Java om aldaar fortuin te maken …
Leest de lezer het goed: … om fortuin te maken …
Eduard Douwes Dekker kreeg een functie aan de Rekenkamer te Batavia. Om carrière te maken dong hij naar een betere positie en vertrok hij als tweeëntwintigjarige naar Sumatra’s westkust. Fortuin maken, carrière, hogere positie bekleden: die Multatuli heeft helemaal niets geleden of gedragen, hij was eenvoudigweg uit op gewin.
Hij trouwde een bekoorlijke maar nogal onbenullige vrouw, Caroline Versteegh.
Multatuli die huwt met een onbezonnen meisje. Natuurlijk deed hij dat ten gunste van een sport hoger op de maatschappelijke ladder.
Daarom, hooggeleerde letterkundigen, luister naar de waarheid die van het gezond verstand komt: Multatuli heeft de Max Havelaar nooit geschreven. Alles wat hij in Indië deed, wilde doen en naliet te doen, had met geldzucht te maken. Hij droomde van grootse daden, zoals zijn bewonderde voorbeeld Napoleon die verrichtte, maar het enige wat hij veroorzaakte en waardoor hij in opspraak kwam, was het scheppen van een kastekort te Natal op Sumatra’s westkust.
Zo werd Eduard Douwes Dekker eerder berucht dan beroemd daarginds in Indië.
Waarin hij echter steeds meer uitblonk, was in het schrijven van brieven naar Nederland, naar de Batavierstraat, naar zijn ouders en naar zijn oude jeugdmakker Pauweltje Winser, die immers naast hem woonde. Vader en moeder Douwes Dekker en buurjongen Pauweltje konden elkaar van Eduards belevenissen in de Oost op de hoogte stellen. Pauweltje ging werken aan het kantoor van de Nederlandse Handel-Maatschappij aan de Vijzelstraat, een robuust gebouw opgetrokken uit baksteen. Zijn kamer keek uit op de straat, waar het een komen en gaan van rijtuigen was. De trams rinkelden door de straat. Uit een hoek in het venster kon hij het blinkende water zien van een van de grachten. Er lagen boten gemeerd, soms met gehesen zeilen om het doek te drogen. Dat wakkerde Pauweltjes verlangen aan. Hij had ondertussen vrouw en kind, en werd een gevangene van de Amsterdamse grachten. Hij hield ook van de stad, dat moet gezegd. De huizen met de spiegelende vensters, de torens die her en der boven de daken uitrezen.
De talloze brieven van Douwes Dekker, handgeschreven in letters met felle uithalen, gaven Pauweltje een steeds vollediger beeld van het leven in Indië. Hij zag de waardigheid der sultans voor zich. Hij las met gejaagde ademhaling de volgende passages, soms haperend als hij het handschrift niet lezen kon: ‘Er was des morgens te tien ure een ongewone beweging op den groten weg die de afdeling Pandeglang verbindt met Lebak. ”Grote weg” is misschien wat veel gezegd voor ’t breed voetpad dat men, uit beleefdheid en bij gebrek aan beter, de ”weg” noemde.’
‘Maar als men met een vierspannig rijtuig vertrok van Serang, de hoofdplaats der residentie Bantam, met het voornemen zich te begeven naar Rangkas-Betoen, de nieuwe hoofdplaats van ’t Lebakse, kon men nagenoeg zeker zijn, te eniger tijd daar aan te komen. ’t Was dus een weg. Wel bleef men gedurig steken in den modder, die in de Bantamse laaglanden zwaar, klerig en klevend is, wel was men telkens genoodzaakt de hulp in te roepen van de bewoners der naastbij gelegen dorpen – ook al waren ze niet zéér nabij, want de dorpen zijn niet menigvuldig in die streken – maar als men er dan eindelijk in geslaagd was, een twintigtal landbouwers uit den omtrek bijeen te krijgen, duurde het gewoonlijk niet zeer lang, voor men paarden en wagen weder op vasten grond had gebracht.’
Die Douwes Dekker, dacht Pauweltje terwijl hij met zijn hand over het hoofd streek, kan wel ongemeen goed schrijven, je ziet het voor je. Die modder, de drukte op de Grote weg, de ossen, de koetsier met zijn zweep. Pauweltje Winser stuurde ook weleens een brief naar Sumatra en later Java, zonder dat hij wist of ze wel aankwamen. Want Douwes Dekker schreef nooit een antwoord terug, hij schreef gewoon op wat hij meemaakte. Hij kreeg ruzie in Indië met een man die hij Slijmering noemde. Hij kreeg het aan de stok met de residenten. Hij nam het op voor de arme Javaan en hij schreef zowaar eens een sprookje op. Het ging over een meisje dat Adinda heette, haar lief was Saidjah en samen hadden ze een buffel.
Nu stroomden in de tijd rond 1900 boeken over het goede oude Indië van de drukpersen. De roddelzucht tierde. Wat in het grauwe Nederland niet mocht, gebeurde in Indië openlijk. Ontucht. Schandaaltjes. Overspel. Geldverslaving. De inlandse vrouwen werden beschreven als mystieke schoonheden, gewillig, lichamen zijdezacht. De blanke vrouwen verveelden zich op afgelegen plantages en doodden hun tijd met stiekeme uitstapjes of het bladeren in Parijse modetijdschriften. Het leven in Indië was lang niet goed voor de kolonialen. Stipt om zes uur ’s avonds viel het donker alsof opeens een zwart gordijn voor het raam werd geschoven. In een tel: aardedonker. De blanke Hollandse vrouwen werden bang. Er slopen mannen rond de huizen. Een blanke dame werd opeens in de badkamer bespuwd met bloedrode sirih, dat is rode pruimtabak. Haar borsten werden helemaal rood.
Pauweltje droomde weg bij die woorden. Haar borsten. De rode spetters. De hitte van de tropen. De zwoele nachten.
Kijk, dat is helemaal Pauwel Winser, die heeft daar tenminste wel gevoel voor. Want weet de hooggeleerde literatuurwetenschapper en de lieve lezer wel dat Max Havelaar een opmerkelijk saai boek is in erotisch (cursivering à la Multatuli) opzicht. Onze schrijver Winser droomde weg bij vrouwenlichamen in de mandikamer, u weet toch, lezer, dat er in het goede oude en fijne Indië geen douche was maar dat men zich baadde door in een opgemetselde ruimte te gaan staan, waarnaast een diepe waterbak stond. Uit die mandibak (cursivering Multatuli) schepte men dan het water. In die bak zwommen weleens vissen, goudvissen welteverstaan (stilistisch grapje: Multatuli).
Maar erotiek was diezelfde Multatuli vreemd.
Ons Pauweltje las en las, het ene Indische boek na het andere. Overdag leidde hij een saai leven op kantoor, ’s avonds nam hij de boeken ter hand. Dan begon het in zijn hoofd te suizen, te gonzen, te zingen. Deed hij zijn ogen dicht, dan waande hij zich in Indië, liep hij samen met zijn vriend Eduard over de Grote weg of langs smalle, kronkelige paden door de sawahs.
Dan spraken ze over het leven in Indië en hoe moeilijk dat was. Ze hadden het over de VOC en het ras van Hollanders, dat zo wellustig de vruchtbare Indonesische eilanden afstruinde, alsof het de weelderigste borsten waren, pardon, vergeeft u me de vergelijking. Scheepsladingen vol kostbaarheden gingen onder volle tuigage en met de hoge wind in de zeilen richting moederland. Kruidnagel, foelie, kervel, nootmuskaat. Amsterdam en niet alleen Amsterdam bouwde pakhuizen van drie, vier verdiepingen hoog. Nog altijd staan die bouwwerken er, ze zijn geen millimeter verzakt en eigenlijk is dat ongelooflijk. Een wereldwonder! (Uitroepteken: Multatuli.) Het was natuurlijk zo dat de goedgelovige handelaren, allemaal in de Here en elke zondagochtend trillend en bevend voor Gods psalmen, uitsluitend aan niets anders dachten dan aan geld en gewin.
Daarin heeft Multatuli natuurlijk wel gelijk.
Hoe godvrezender, hoe geldbeluster.
De pakhuizen zijn onverwoestbaar.
Op een keer, het was maandag en ochtend en grauw, besloot Pauweltje Winser het roer om te gooien. Zijn rug was stram geworden van het kantoorwerk. Hij zag de hele dag slechts cijfers voor zich, harde cijfers, soms keek zijn baas over zijn schouder mee, en dan droomde hij dwars door die cijfers heen over palmbomen, de Grote weg, de tropenzon, de zwoele avonden, zwoegende boezems in batik, over die … hoe moest hij het noemen? Ja, die Gordel van Smaragd.
Om het werk aan te vangen kocht hij een paar riem papier. Nu hield Pauweltje Winser helemaal niet van romans of gedichten, in tegenstelling tot zijn jeugdvriend Eduard Douwes Dekker die zwolg in alles wat niet waar is. ‘Leve de verzinsels!’ riep die weleens uit.
Pauweltje Winser dacht daar anders over. Hij wilde de waarheid opschrijven, maar hoe kwam hij achter de waarheid?
Toen vond hij een krant. Het was het Algemeen Handelsblad van 18 februari 1858.
Hij las dat er in Nederlands-Indië een strijd was ontvlamd tussen een assistent-resident en de zogenoemde ‘Hoofden van Lebak’.
Pauweltje herkende in het verhaal alles van zijn jeugdvriend. Die was opvliegend van karakter en was behept met een wonderbaarlijk rechtvaardigheidsgevoel. Eigenlijk lag het eerder zo: iedereen die hem ook maar een strobreed in de weg legde, kreeg ervan langs. Hij was een man van principes.
Maar schrijven deed hij niet meer, dat was voor hem een jeugdzonde. Alleen in brieven uitte hij zich. Dat ging zo: ‘De regering van Nederlands-Indië schrijft bij voorkeur aan haar meesters in ’t moederland dat alles naar wens gaat. De residenten melden dit gaarne aan de Regering. De assistent-residenten, die zelf van hun controleurs bijna niets dan gunstige berichten ontvangen, zenden ook op hun beurt liefst geen onaangename tijdingen aan de residenten. Kortom, waarde vriend Pauweltje uit de vroegere Batavierstraat, kortom, de officiële berichten van de beambten aan het Gouvernement, en dus ook de daarop gegronde rapporten aan de Regering in ’t moederland, zijn voor het grootste en belangrijkste gedeelte: onwaar.’
Hier volgt een stilte. Pauweltje Winser slikte. Hij stond op van zijn stoel, blikte uit het raam. Draaide zich om. Schoof achter zijn werktafel, die niet langer een kantoortafel zou worden maar een schrijftafel.
Hij stroomde vol daadkracht. Alsof een generator aansloeg die nooit meer tot stilstand zou komen.
Het was niet zo dat hij de pen ter hand nam. Het was of de schrijfpen hem zomaar in de hand vloog, hij deed er niets voor.
Multatuli doolde arm en verlaten rond. Hij zocht …
Genoeg, waarde Eduard, ik treed naar voren, ik kom tevoorschijn tussen mijn koppeltekens vandaan, ik wil niet langer verdwijnen in een tussenzin op bladzijde twee van een boek, dat ik trouwens zelf geschreven heb.
Ik zal schrijven. Ik wil gelezen worden. Pauweltje Winser heeft Max Havelaar geschreven, horen jullie dat, literatuurgeschiedenisschrijvers, de Knuvelders van de Lage Landen, de canoniseerders van de letteren, ik, Pauweltje Winser en niet Eduard Douwes Dekker, ben de werkelijke schrijver.
Ik wil gelezen worden. Door iedereen. Ik houd van maskerade, verkleedpartijen, ik houd van leestekens maar niet van liggende streepjes of koppeltekens die mij meer dan anderhalve eeuw onzichtbaar hebben gehouden.
Vanaf nu ben ik de grootste schrijver van Nederland, daar helpt geen moedertjelief aan. Ik roep Multatuli aan te verdwijnen in zijn koffie. Eens moet de waarheid worden gezegd, mijn waarheid, die van Pauweltje Winser, de jeugdvriend uit de Batavierstraat waar iemand eens naast woonde, maar ik zeg niet meer wie, want mijn naam siert vanaf nu de boeken, ik woon in de Batavierstraat tot en met het Sterrenstelsel der Ideeën, ik ben het literaire heelal.